120
zegt hij, "is geheel iets anders dan de genetische verklaring van zijn wording."
Inderdaad, dit is geheel iets anders. Vandaar dat Marx zich nooit aan eenige "beoordeeling" schuldig maakte, d.w.z. in den absoluten of wijsgeerigen zin die hier bedoeld wordt.
Men stelle zich voor het gaan beoordeelen van een natuurverschijnsel, van een vulcanische uitbarsting of een aardbeving of cycloon, of het beoordeelen van de opvolging der jaargetijden en den loop der planeten. Of—waar het geldt een nieuwe wetenschappelijke ontdekking—het beoordeelen van de wijze waarop de soorten ontstaan en zich ontwikkelen krachtens den bestaansstrijd in de natuur.
De menschelijke geest staat niet als beoordeelaar tegenover de natuur, maar is zelf een natuurgetuigenis. Het plichtgevoel, ook in zijn edelste uitingen, heeft zich ontwikkeld, op den bodem van het achtereenvolgend "zijn", uit het meest elementaire sociale instinct, dat reeds bij de laagste in gemeenschap levende dieren aanwezig is, en een der voornaamste elementen hunner ontwikkeling vertegenwoordigt. Hieruit volgt, dat elk nieuw hooger cultuurtijdperk doet opbloeien een hooger zedelijkheidsgevoel, waarbij vergeleken dat van een vorig tijdperk geheel schijnt in te krimpen.
Zoo zal eenmaal noodwendig voor onze cultuurwereld de tijd aanbreken, waarin de "Kategorische Imperatief" van Kant, behoorend tot de ideologische verschijnselen of de geestelijke afschaduwing van de vóórgeschiedenis der menschheid, voor de dàn levende