Pagina:HuygensCornelieDarwinMarx1901.djvu/137

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

126

en de vele uitgedachte metaphysische stelsels anderzijds, een zoo heilzaam tegenwicht vormde, het altijd betrekkelijke van het menschelijk kenvermogen voor de eerste maal in zoo scherpe trekken uitbeeldde, zal niemand wraken de piëteit, waarmede de hem volgende generaties van bespiegelende philosofen dien arbeid gedenken, ook al voerde hij enkelen zijner volgelingen o.a. Berkely tot bedenkelijke uitersten.

Het onderzoek van Kant naar de vormen van het verstand, naar de eigenlijke bestanddeelen van ons menschelijk kenvermogen of zijn "Kritiek der zuivere Rede" deed hem aannemen twee scherp gescheiden factoren, die bij al onze voorstellingen steeds samenwerken: het vermogen van aanschouwing en het vermogen van denken, zoodat het kennen zelf èn in aanschouwing èn in denken bestaat. Bij de aanschouwing is nog te onderscheiden "de stof" zooals wij die door de zintuigen gewaar worden van "den vorm" die deel uitmaakt van ons eigen wezen, ons eigen vormingsvermogen, zoodat er verschil is, of kan zijn, tusschen de dingen zooals zij werkelijk zijn (Ding an Sich) en de voorstelling, of indruk die wij menschen er van krijgen—een voorstelling of indruk, waartoe steeds medewerken de algemeene voorwaarden der zintuigelijke aanschouwing: ruimte en tijd, die in ons zelven liggen en onafhankelijk zijn van de ervaring, wijl zij aan de ervaring vooraf gaan. M.a.w. de wereld en hare verschijnselen kunnen wij ons alleen voorstellen met behulp van de begrippen ruimte en tijd, die geen ervaringsbegrippen zijn.

Nu kunnen dus de voorwerpen der ervaring nooit