Naar inhoud springen

Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/277

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
255
255
Klachte.Klachte tot God.Klapachtigheyt.

den wind omloopt, en mette ſlincker heeft het een Vogelken: aen de riem hanght een ſack met boecken en een ſchrijf koocker: ſettende zijn rechter voet op een Sandlooper: ’t welck betoont, dat het ſant om leegh begint te loopen, en van de ſlincker ſyde ſtaet een Aepe.

Pianto. Klachte.

EEn Vrouwe in ’t ſwart gekleet en onthult, die mette rechterhand haere hoofdhayren uyt treckt, weſende gekroont met een krans van Apium of jonghvrouwmerck, houdende inde ſlincker een booneſtruik met bladers en vruchten, en ter ſyden ſal een Swaluwe ſtaen.
Het ſwarte kleed is altijd een kenteicken van rouwe en klachte: en de hoofdhayren in ’t wilde verſpreyt, als mede de krans van Apium, bedieden de klachte, want by de oude wierden dieſelve gebruyckt, om daer van bedden voor de dooden te maecken.
De ſtruyck van Boonen worter geſtelt, om de meninge van de Oude Latinen te volgen, die daer wilden dat deſe ſoude zijn een plante van klachte en van treuricheyt, ſeggende dat onder deſe plante het woord van rouw en van klachte geſchreven was: waer over Varro verbood dat de Prieſters die ſelve niet ſouden eeten. ’t Lust my oock, tot dit voorſtel te verhaelen de Sotheyd van Pythagoras, diewelcke van de Vyanden beſprongen zijnde, konnende ſich gemacklijck bergen in een veld met boonen datter na by was, heeft ſich veel liever willen laeten dooden, ſeggende, dat hy de afgeſtorvene zielen niet wilde ontruſten of verſtooren, die hy dwaeſlijck waende, dat onder deſe bloemen ruſten.
De Swaluwe wort voor de klachte geſtelt, om dat haer ſangh ſeer treurigh is. Waer over de Poëten verſieren, dat Progne ſchreyde over het ongelijck, dat haeren man Tereus was aengedaen, gelijck veele Schrijvers dat ſelve wydlopigh verhaelen.

Querela a Dio. Klachte tot God.

EEn Vrouwe met een wit kleed, die welcke haer aengeſicht droevigh houdende en beſchreyt, ’t geſicht ten hemel heeft gekeert, de rechter hand voor de borſt hebbende, toonende mette ander hand, dat zy van eenige venijnige en doodelijcke Dieren en Slangen gebeeten is.
De droefheyd van ’t geſichte druckt uyt, hoedanigh de benautheyd van de klachte is. De ſchreyende oogen ten hemel gekeert, ſeggen, dat zy heeft hare klachte tot God gekeert, die daer in den Hemel woont.
Met de Hand vande Slangen gebeeten wort uytgedruckt, dat de klachte geſchiet uyt oorſaeck van datmen beſchadight is, en de laſteringen worden door de Slangen verſtaen. Het witte kleed en de hand voor de borſt, betoonen de onnoſelheyd en oprechtigheyd, waer door de klachte kracht heeft.

Klachte.

EEn Vrouwe in ’t duyſter taneyt gekleet, overmits de Oude in haere rouwdagen of in andere tegenſpoeden, ſich plachten hier mede te kleeden.
Zy heeft op ’t hoofd een eenſaeme Muſch, of een Steenrotel, een Vogel diewelcke een ſwaermoedige en droeve ſangh heeft.

Loquacita. Klapachtigheyt.

EEn Ionge Vrouwe met een opene mond, in weerſchijn gekleet, wiens kleeders vol Krekels en Tongen ſullen beſett zijn, hebbende op ’t hoofd een Swaluwe die in ’t neſt over eynde ſtaet om te ſingen, hebbende in de rechter hand een Exter.
Iongh wort zy gemaelt, om dat de Ionge noch niet genoegh weet: Want de Iongelingh kan geen wijsheyd hebben, om dat de wijsheyt eervarentheyt vereyſcht, en daer toe is lange tijd van noode, gelijck Ariſtoteles ſeght in zijne Zeedekonſt, en daerom kanmen ſeggen dat de Ionge geen eervaerentheyt hebbende, lichtlijck vervalt in ’t gebreck van klapachtigheyt.
Zy word metten mond open geſtelt, om dat ſich de klappert vaerdigh en ſtout vertoont in ’t spreken, gelijck Plutarchus ſeyt, de klappers hooren niemant, maer ſpreken altijd. Het weerſchijne kleed vertoont, de verſcheydentheyt van de invallen der klappers, die niet vaſt noch bestandigh zijn, maer verre van de redelijcke overwegingen afgeſcheyden, niet bequaem zijnde om andere met bewijſlijcke en krachtige ſtellinge te overreden. Plutrachus ſeyt, de Klapachtigheyt is een ſtoute onmatigheyt in ’t ſpreken en dat ſonder reeden.

De