Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/393

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 
371
Onwetentheyt. Onvruchtbaerheyt, &c.

Ignoranza. Onwetentheyt.


EEn Vrouwe bol van aengeſicht, blind en miſmaeckt, hebbende op ’t hoofd een krans van Maenekoppen, gaende bloots beens, in een veld vol diſtelen en doorens, en dat buytensweegs, prachtigh met goud en eedelſteenen geciert, ter ſijden ſal in de locht een Vleermuys vliegen.

Door deſe tegenwoordige beeldeniſſe, wort niet ſlechtlijck het niet weeten, afgebeeld, maer oock het gebreck van de onwetenheyt, ’t welck veroorſaeckt wort, door de verachtinge van de wetenſchap der dingen, die den Menſch gehouden is te leeren. Daerom wortſe bloots beens gemaelt, als die tuſſchen diſtels en doorens, vrywilligh, buyten den wegh, wandert. Zy is ſonder oogen geſtelt, om dat de Onwetentheyt een verbaeſtheyt en verblindheyt van ’t gemoed is, waer door de Menſch een groot gevoelen van ſich ſelve heeft, en gelooft dat hy, in alle dingen, die geene is, die hy niet is, afwijckende in alle ſwaricheeden, waerin hem de onwetende in dit leven bevint, van het recht gevoelen der deugd af, en dat door ’t quade begrip van ’t verſtand.

Daer wort een Vleermuys by geſtelt, gelijck Pierius ſeyt, om dat de Wijsheyt by het Licht, en de Vleermuys by de Duysterniſſe wort geleken, waerin de Vleermuys geſtadigh verkeert.

Lelijck van aengeſicht iſſe gemaelt, want ſoo veel als de ſchoonheyt der Wijsheyt in de Menſche, uytblinckt, ſoo veel te ſlordiger, lelijcker en onaengenaemer ſchijnt de Onwetentheyt.

Het koſtelijcke kleed is de ſtandaert van de Onwetentheyt, om dat de Onwetende ſich ſeer, in ’t ſchoon opproncken, benaerſtigen, mogelijck daerom, om datmen onder dat ſchoone kleed, de vuyle reuck van de Onwetentheyt der ziele, alderbeſt kan begraven.

De krans van Manekoppen, bediet de ellendige ſlaep van ’t onwetende gemoed.


Ignoranza. Onwetentheyt.


ALciatus maelt de Onwetentheyt af by eene Phrixus, die op eenen gulden Ram, door zijne onwetentheyt, ſich midden door ’t water liet voeren, waer van Alciatus in zijne Sinne-beelden, van Phrixus gewagh maeckt:

Wat is hier van ’t bediet? ſiet Phrixus van de ree,
Op eenen gulden Ram, begeeft ſich in de zee?
D’Onwetentheyt, die dom, met grootſe rijkdom praelt,
Doet dingen onbeſint, daer zy maer ſchand af haelt.


Ignoranza.


EEn Vrouwe als voren gekleet: Men ſoude hier noch konnen by voegen, dat het kleed vol viſchſchubben beſaeyt ware, diewelcke ’t rechte beeld van de Onwetentheyt zijn. De reeden is, om dat de Viſch uyter natuyre bot is, en geen begrijp heeft, uytgenomen den Dolphin, en eenige andere, die voor een wonder worden verhaelt. En gelijck de ſchubben ſeer lichtelijck van de Viſchen worden afgeſchrabt, alſo kan oock de oefninge van de konſten, den Menſche het deckſel van de Onwetentheyt afdoen.


Ignoranza. Onwetentheyt in alle dingen.


DE Oude Egyptenaers, om eene die in alles Onwetende was, af te maelen, maeckten een beeld met een Eeſels kop, dat nae de aerde ſagh: Want de onwetende verheft zijn hoofd nimmermeer nae de Sonne der Deughd, zijnde in de Liefde zijns ſelfs en in zijn eygen dingen, veel ongebondener als andere. Gelijck mede dit Dier, te onbedacht, boven andere van zijns gelijcke, te vierich mint; gelijck Plinius verhaelt.


Sterilita. Onvruchtbaerheyt.


EEn Vrouwe met Apium gekroont in gewickelt met het kruyd Climene, ſittende op een Muyleeſel, houdende met de rechter hand te gelijck den toom en een willigen tack, mette ſlincker een ſchael met wijn, waerin is een Viſch Triglia geheeten.

Gelijck de Vruchtbaerheyt een geluckſalicheyt is, die geneughte en blijdſchap aenbrengt, alſo is de onvruchtbaerheyt een ongeluckſalicheyt, die moeylijckheyt en droefheyt aenbrengt, ’t welck klaerlijck ontdeckt wort in Sara, de Huysvrouwe van Abraham, in Anna de Huysvrouwe van Elcana, in Eliſabet de Huysvrouwe van Zacharias; en hoe rijcker en treflijcker een Man is, te grooter is de droefheyt over de onvruchtbaerheyt van zijn Medegeſellinne, hebbende van ſich ſelve,

A a a ve,