Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/466

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
444
 
Saligheeden van I. Chriſto aengeweſen.

den wegh des Hemels te volgen. Men ſeght gemeenlijck dat eerampten laſten zijn, niet anders als de lange kleederen laſten zijn, van die geene, die zy totter aerde toe draegen.

Het geſcheurde kleed en ’t gebogen aengeſicht, bedieden Nedrigheyt, die eygentlijck de bepaelinge is, van die arm van geeſte zijn, en vry een trappe nedriger, als de Philoſophen de beleeftheit en courtoiſie van de zeeden, heeten.

Zy ſiet nae den Hemel, om dat de belooninge van deſe Deughd op der aerde niet wort gegeven, maer alleene van God onſen Schepper, wiens wegen, gelijck de Propheet ſeyt, niet zijn als der Menſchen wegen.


Beatitudine Seconda.

De tweede Saligheyt.


Saligh zijnſe die ſacht van gemoed zijn, want zy ſullen ’t Aerdrijck beſitten. Bediet datmen ſachtmoedigh en beleeft ſal zijn, en een ander in ’t geene goed en eer lijck is, ſal ten dienſte ſtaen.

EEn Maeghdeken dat een kleyn en ſachtmoedigh Lammeken onder haer arm ſoeckt te ſtreelen, met dit opſchrift uyt den Pſalm, de ſachtmoedige ſullen het aerdrijck beerven. Een Maeghdeken iſſe gemaelt om reeden boven geſeyt.

Het Lammeken bediet ſuyverheyt, eenvoudigheyt en ſachtmoedigheyt, niet alleen in de Heydenſche Egyptiſche boecken, maer oock in de heyligheyt van de Chriſtlijcke Religie. En de Heydenſche Wichlaers gebruyckten het Lammeken in haere offerhanden, alleen tot bewijs van een ſuyver en ſacht gemoed. Oock ſeyt de H. Joannes de Dooper, een beſonder getuyghnis van de Hemelſche verborgentheden, om onder een eenvoudigh kleed, de ſachtmoedigheyt onſes Heeren. I. Chriſti te openbaeren, dat hy is een Lammeken, ’t welck voor ons, door zijn eygen geoffert bloed, de gramſchap Godes verſoent. En de ſpreucke verklaert dat de belooninge van deſe Deughd, de erfniſſe is van ’t Aerdrijck, niet van dat Aerdrijck, waer in wy met moeyte en ſlavernie leven, maer van’t Aerdrijck of Land der beloften, alwaer de eeuwige ruſte ſal weſen.


Beatitudine Terza.

De derde Saligheyt.


Saligh zijnſe die daer treuren, want ſy ſullen vertroost werden. En dit brenght ons tot traenen over onſe en onſes Evennaeſtens ſonden, en dat mede over onſes en een’s anders ellendigheyt.

EEn knielend Maeghdeken met gevouwen handen, jammerende ſeer overvloedigh, voerende deſe ſpreucke Auguſtini, de tegenwoordige droefheyt baert eeuwige blijdſchap.}}

Het klagen, gelijckmen ’t gemeenlijck neemt, is een mishagen, datmen uyt Liefde kan hebben, ſoo wel van zijn eygen, als van eens anders droefheyt en ellende. En hierom is ’t een Maeghdeken, als minſt miſdaen hebbende, afgemaelt. En daer is geen twijfel aen, of men kan lichtlijck, door teyckens die noodigh zijn, of met woorden het ontwerp van deſe ſaligheyt uytdrucken, die door de ſpreucke beteyckent wort, te weten, dat de belooninge van deſe maniere van treurigheyt, ſal weſen een eeuwige blijdſchap in ’t andere leven.

Datſe geknielt en met gevouwen handen ſit, vertoont dat deſe treurigheyt en ſmerte uyt een Godsdienſtige en Godſalige oorſake heerkomt, alſoo, datſe een werck van de waere Deughd magh geſeyt worden, niet als de traenen van Heraclitus, die voortquaemen uyt eerſucht en begeerte, om de alderwijſte en waerdighſte van alle andere te ſchijnen.


Beatitudine Quarta.

De vierde Saligheyt.


Saligh zijnſe die hongeren en dorſten nae de Gerechtigheyt. Te weten die begeerigh zijn, om deughdigh te leven, goed te doen, en Gerechtigheyt aen yder te oefnen, maeckende dat de quaede geſtraft en de goede verheven worden.

EEn Maeghdeken dat twee ſchaelen houd, die gelijck wegen, daer de Duyvel ſchijnt nae te grijpen, die zy, met een bloot Rapier, daer af jaeght. De ſpreucke van Marias Lofſangh ſalder by ſtaen, Hy heeft den hongerigen met goederen vervult.

De Gerechtigheyt is een geduyrige en

beſtan-