Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/538

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
516
 
Trouwloosheyt. Tweedracht.

langhſaem in haere handelingen: en derhalven onbequaem tot alle oefningen der naerſtigheyt, ſittende mette handen op de knye.
 Het gebroken kleet bediet de armoede en behoeftigheyt die ſoodanigen overkomt, die haer ſelve door haere Traegheyt, niet weeten te beſtieren.
 Zy ſit met het hoofd gebogen, om dat een ſlecht Menſch zijn hoofd niet derf opſteken, gelijck andere luyden doen, om te treden op den wegh van eere, diewelcke beſtaet in de uytvoeringe van ſwaerwichtige handelingen.
 Het Schaepken is geheel dom, en kan gantſch niet uytvoeren van ’t geene hem voorkomt. Daerom ſeyt Dante in zijne Helle, Weeſt Menſchen en geen domme Schapen.

Perfidia. Trouwloosheyt.

EEn Vrouwe met koper-roeſtige verwe gekleet, houdende met beyde handen een Slange, waer mede Ariſtoteles de uyterſte Trouwloosheyt uytbeeld.

Discordia. Tweedracht.

EEn Vrouwe als de naevolgende gekleet met hairen van verſcheiden verwen, hebbende in de rechter hand een Blaesbalck, en mette ſlincker een teſt vol Vier.
 De verſcheydentheyt van verwen, bediet de verſcheidentheit der gemoederen, gelijck geſeyt is. Waer over Arioſto aldus ſchrijft:

Ick kend’ haer aen het bonte kleed,
Met ſlimme boorden, ſmal en breed,
Die haer nu deckten, dan ontde’en,
De wind blies door haer kleeders heen.
En ’t hayr was ſilver en van gold,
De locken ſwart en grijs gekrolt,
Ten deel gevlochten en verſpreyt,
Op borſt en ſchouders heen geſweyt.

 De Blaesbalck en de Vierteſt, dieſe houd, vertoonen, dat de twiſt door het opblaeſen van quade tongen heerkomt, als mede door de ſiedende gramſchap, die in des Menſchen hert gevoet wort.

Tweedracht.

DE ſtercke woorden Mijn en Dijn,
Die doen dat wy tweedrachtigh zijn.
En ’t vaſt beſluyt van Iae en Neen,
Brenght in de Werrelt veel geween.

Discordia. Tweedracht.

EEn Vrouwe met het hoofd opgeſteken, de lippen vael en by nae verſtorven, de oogen ſcheel, bedorven en vol traenen, met bevende handen, waer in zy een Mes houd, datſe by haer borſt verborgen heeft: met dunne beenen en kleine voeten. Voorts iſſe in een dicke miſt omtrocken, die haer als een net omcingelt. En aldus maeltſe Ariſtides af.

Discordia. Tweedracht, gelijck die van Petronius is afgeſchildert.

DE Tweedracht helſch en dol, ſtak haren helſchen kop,
Met yſelijck gekrijt ten hoogen Hemel op,
In wiens beſuyſde balgh, lagh ſlibbrigh bloed geſtollen,
Met ſeever en met ſchuym, met traenen opgeſwollen:
 
Zy knarſten met haer beck en tanden ruygh beroeſt,
 
Haer tong in etter ſwom, en ’t voorhooft gants verwoeſt,
Met draecken vvas beſet: in ’t drayen van haer leeden,
Soo ſeeper quijligh bloed op haer verſlenſte kleeden:
 
En in haer rechter hand, met ſiddren en geſpoock,
 
Soo voerde zy een toorts, vol ſolpher-vier en roock.

Discordia. Tvveedracht.

EEn Vrouwe in de gedaente van een Helſche Goddinne, met verſcheyden verwen gekleet, zijnde onthult, en de hoofdhayren mede van verſcheyden verwen, gemenght met veele Slangen, wiens voorhoofd met eenige bloedige banden is verbonden, hebbende een Vierſlagh om Vier te ontſteecken, met een Vierſteen in de rechter hand. In de ſlincker hand een bondel met brieven, waer op geteyckent ſtaen, Citatien, Examinatien, Procuratien en ſoodanige dingen.
 Tweedracht is een ontſtellende beweginge van ’t gemoed en van de ſinnen, diewelcke voortkomt van de verſcheyden handelingen der Menſchen: en deſe brengt viandſchap in. De oorſake daer van, zijn eergierigheit, geltgierigheit, verſcheydenheit van natuyre, van ſtaet, ampt, en aert van landen en volckeren. De verſcheyden verwen van ’t kleed, zijn de verſcheiden geſintheden van Menſchen, waer uyt de Tweedracht ſpruyt, want gelijckmen naulijx twee perſoonen vind, die in alle dingen, gelijck over een komen, alſoo ſoudemen oock niet in ſeer eenſaeme plaetſen, hoewel die van weinige Menſchen bewoont zijn, bevinden, of de Tweedracht ſal oock ’t hoofd, onder deſe weinige, opſteecken, Derhalven

ſeggen