Pagina:In Het Jaar 2000 (Bellamy1890).djvu/203

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

195

—"O, u vraagt te veel," hernam zij. Toen, naar mij opziende, betooverend door haar onderzoekenden blik, gloeiende wangen en lachende lippen, voegde zij er bij:—"wat zoudt u zeggen als ik zeide dat dit afhangt van—u zelf?"

—"Van mij zelf," herhaalde ik; "hoe kan dat?"

—"Mijnheer West, wij verzuimen mooie muziek," was haar eenig antwoord, en naar de telephoon gaande, deed zij door een druk van haar vinger in de kamer de maten van een adagio klinken. Daarna paste zij op dat de muziek ons geen gelegenheid voor praten liet. Zij hield haar gelaat van mij afgewend en deed alsof zij in het geluid verdiept was, maar dat dit een voorwendsel was werd door de hoogroode kleur van hare wangen voldoende bewezen.

Toen zij eindelijk te kennen gaf dat ik misschien genoeg geluisterd had, en wij opstonden om uit de kamer te gaan, kwam zij recht op mij af en zeide zonder de oogen op te slaan:

—"Mijnheer West, u zegt dat ik goed voor u geweest ben. Ik ben dat niet zoo bijzonder geweest, maar als gij denkt van wel, moet u mij beloven dat gij niet weer probeeren zult mij te doen zeggen waar gij van avond naar gevraagd hebt, en dat gij ook niet zult trachten het van iemand anders te weten te komen—van mijn vader of moeder, bij voorbeeld."

Zulk een verzoek kon maar op éene manier worden beantwoord. "Vergeef mij dat ik u leed gedaan heb. Natuurlijk beloof ik het u," zeide ik. "Ik zou u niets gevraagd hebben, als ik geweten had dat het u verdriet zou doen. Maar bent u boos dat ik nieuwsgierig was?"

—"Ik ben in het geheel niet boos."