Naar inhoud springen

Pagina:In Het Jaar 2000 (Bellamy1890).djvu/247

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

239

— "Bent u zeker dat u zelf niet blind bent?"

Dit was alles, maar het was genoeg, want het zeide mij dat, onverklaarbaar ongelooflijk, deze schitterende dochter eener gouden eeuw, mij niet alleen haar medelijden, maar hare liefde had geschonken. Toch geloofde ik aan een hemelsch bedrog, zelfs toen ik haar in mijne armen omvat hield. "Als ik buiten mij zelven ben," riep ik uit, "laat mij dan zoo blijven!"

—"Van mij moet gij denken dat ik buiten mij zelf ben," fluisterde zij, uit mijne armen vluchtend toen ik nauwelijks de zoetheid van haren kus had gesmaakt.—"Wat moet u wel van mij denken dat ik mij in de armen werp van iemand dien ik maar een week ken? Ik dacht niet dat gij het zoo gauw zoudt raden, maar ik had zoo erg met u te doen dat ik niet meer wist wat ik zeide. Neen, neen, u moet mij niet weer naderen tot dat u weet wie ik ben. Daarna, Mijnheer, zult gij mij uwe nederige verontschuldigingen aanbieden wegens uw gevoel, want ik ben zeker dat gij denkt, dat ik te snel op u verliefd ben geraakt. Nadat gij weet wie ik ben, zult gij moeten toestemmen dat het niet meer dan mijn plicht was u onmiddellijk te beminnen, en dat geen meisje met een natuurlijk gevoel in mijn plaats anders zou hebben gedaan."

Zooals men denken kan was ik niet verlangend naar nadere uitleggingen, maar Edith had vast besloten dat ik haar niet weder kussen mocht voor zij gezuiverd was van het vermoeden dat zij hare liefde te spoedig had weggeschonken, en gaarne volgde ik de bevallige raadsel-draagster in het huis. Bij haar moeder gekomen, fluisterde zij haar blozende iets in het oor en verliet haastig de kamer, ons alleen latende.