Pagina:In Het Jaar 2000 (Bellamy1890).djvu/254

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

246

Dit was de stem van mijn knecht Sawyer.

Ik vloog recht overeind in bed en staarde in het rond. Ik was in mijn onderaardsche kamer. Het gele licht van de lamp die altijd brandde als ik er sliep, verlichtte de bekende muren en meubelen. Naast mijn bed, met het glas sherry in zijn hand dat Dr. Pillsbury altijd voorschreef bij het ontwaken uit den hypnotischen slaap, om de sluimerende levensgeesten op te wekken, stond Sawyer.

—"Drink dit maar gauw op, mijnheer," zeide hij terwijl ik hem wezenloos aanzag; "u ziet er betrokken uit, mijnheer, u hebt het noodig."

Ik verzwolg den drank en ik begon te begrijpen wat met mij gebeurd was. Het was natuurlijk heel duidelijk. De twintigste eeuw was alles een droom geweest. Ik had slechts gedroomd over dat verlichte en onbezorgde geslacht en zijne vernuftige eenvoudige instellingen, van het prachtige nieuw-Boston met zijn koepels en torens, zijn tuinen en fonteinen, zijne heerschappij van algemeene welvaart. De beminnelijke familie die ik zoo goed had leeren kennen, mijn vriendelijke gastheer en gids, Dr. Leete, zijn vrouw, hunne dochter, de tweede en schoonere Edith, mijn verloofde,—ook zij waren de schimmen van een verbeelding geweest.

Langen tijd bleef ik in de houding waarin ik tot deze erkenning was gekomen, rechtop zittend in mijn bed, starende in het niet, verdiept in de herinnering aan de gezichten en gebeurtenissen van mijn fantastischen droom. Sawyer, verschrikt door mijn blikken, vroeg mij aldoor wat mij scheelde. Door zijn gepraat gebracht tot het volledige besef van de werkelijkheid, deed ik een krachtige poging om tot bedaren te komen en ik verzekerde den trouwen knaap dat ik heel wel was. "Ik heb een vreem-