23
oplettend rond. Toen mijn oogen daarna op mijn metgezel gevestigd werden, zag hij ook juist naar mij.
— "U hebt een flinken tuk van twaalf uren gepakt," zeide hij opgewekt, "en ik zie dat het u goed gedaan heeft. Gij ziet er veel beter uit. De kleur is goed en de oogen staan helder. Hoe gevoelt gij u?"
—"Ik heb mij nooit beter gevoeld," zeide ik, opzittende.
—"Gij herinnert u het eerste ontwaken," vervolgde hij, "en uw verbazing toen ik u vertelde hoe lang gij geslapen hadt."
— "Ik geloof dat gij zeidet dat ik honderd en dertien jaar geslapen had."
—"Juist."
— "Gij zult toegeven," zeide ik met een ironisch lachje, "dat het verhaal nogal onwaarschijnlijk was."
— "Zonderling, dat erken ik," antwoordde hij, "maar in de gegeven omstandigheden niet onwaarschijnlijk en niet in strijd met wat wij weten van den verdoofden staat. Volledig, zooals in uw geval, zijn de levensfunctiën te eenen male onderbroken, en er is geen slijting van de weefsels. Er is geen grens aan den mogelijken duur van een verdooving, wanneer de uiterlijke omstandigheden het lichaam tegen beschadiging beveiligen. Deze slaap van u is zeker wel de langste die beschreven is, maar er is geen bekende reden waarom, wanneer men u niet ontdekt had en de kamer waar wij u vonden ongerept gebleven was, gij niet in een toestand van geschorste levensfunctie hadt kunnen blijven totdat, aan het eind van een onbepaald getal eeuwen, de langzame afkoeling van de aarde de lichaamsweefsels had vernietigd en den geest vrij gemaakt."
Ik moest toegeven, dat als ik werkelijk het slachtoffer