146
„Lieve Gabriëlle! — je begrijpt vader nog niet; je kent hem nog niet in al zijne grootheid. Het is natuurlijk, dat zijn leven, hier onder de boeren, iemand gemakkelijk op een dwaalspoor brengt, waar het de beoordeeling van zijne talenten geldt; — hij is inderdaad, een der meest begaafde mannen des lands. Telkenmale als ik thuis kom, overweldigt hij mij."
„Ja, dat merk ik," sprak Gabriëlle schertsend, terwijl ze hunne wandeling vervolgden; „je bent niet alleen overweldigd, maar 't komt me voor, dat je, nu je hem zoo nabij bent, aan hem voor je zelf gezag ontleent. Ik vrees, dat ik spoedig zóo onderdanig zal worden als de dames Olsen."
Zij waren beiden blij, dit onderwerp te kunnen laten varen, en toch hadden ze een gevoel, alsof alles nog niet in 't reine was.
De wind was bijna tot een storm aangewakkerd, en, toen ze uit het bosch kwamen, vloog de sneeuw dwarrelend van het dak der kerk over het verlaten kerkhof, waarvan het hek was gesloten, en waarop de sneeuw door paarden en menschen was platgetreden.
Dicht aaneengesloten naderden zij reeds den