Pagina:In de sneeuw.djvu/158

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

156

Daniel Jürges dacht op dat oogenblik even wel niet aan al het hooi, dat hij dit jaar in de oude schuur had geborgen, om der gemeente te toonen, dat het oude ding eigenlijk voor de pastoriebewoners onmisbaar was. Hij dacht daarentegen aan de goedheid Gods, die hem de toegenegenheid van zijnen zoon had laten behouden. En toen hij op dàt punt was gerust gesteld, ging hij veel kalmer tot het tweede over.

„En hoe nam ze dat op ?" vroeg hij, zijnen zoon aanziende.

„Ja, Gabriëlle is zoo eerlijk, — in werkelijkheid zulk een prachtexemplaar van een meisje, — zij zei — en ik ben van de waarheid harer woorden volkomen overtuigd — dat zij niet wist, dat ze zich zoo had voorbijgepraat."

„Zoo — zoo?" — riep de predikant, terwijl hij de oogen een weinig dichtkneep; — „een bedorven rijkemans kindje; — niet bekend met de tucht, die in een christelijk gezin wordt gevonden! Uw meisje heeft nog véel te leeren, Johannes!"

„Ach ja, vader, en gij moet haar leermeester zijn; mijn hoop is geheel alleen op u gevestigd. Zij is werkelijk zoo openhartig, zoo eerlijk! — "