Pagina:In de sneeuw.djvu/210

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

208

Morgen zullen wij den indruk van dezen avond trachten te verzachten, en ik — ik zal geen wrok koesteren, — dat beloof ik je. In mijne preek zal ik haar de vertroosting bieden, waaraan ze na deze tuchtiging behoefte zal gevoelen, en later bij den burgemeester — "

Mevrouw Jürges hief eene hand in de hoogte en fluisterde: ze gaat heen — ze gaat heen!

„Dwaasheid, Mina," — sprak de predikant geërgerd, — „waar zou ze kunnen heen gaan?"

Maar Johannes ijlde de kamer door, en rukte de deur open.

In de gang stond Gabriëlle reeds geheel in eenen pelsmantel gehuld, en bezig de met bont gevoerde handschoenen aan te trekken.

„Mijn God! Gabriëlle! — waar wilt ge heen? — je hebt je bezinning verloren," — riep Johannes, terwijl hij nog meer beefde dan zijne moeder — „kom toch hier, en neem de zaak niet zoo hoog op."

Gabrielle bevrijdde zich zachtkens uit zijne handen, en zeide bedroefd:

„Wij hebben elkaar niets meer te zeggen. Gij waart niet wien ik meende dat ge waart Vaarwel! — Laat me gaan."