Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

7

zwarten snavel, die met een steenrood bandje versierd is. Reeds hieraan kunnen we weten, dat het een ijseend (Harelda hyemalis L.) is. Verder zou ook het mooie zwart van rug, vleugels en krop, en het helder wit van borst, buik en hals ons den weg kunnen wijzen. Hieraan kan men evenwel alleen de mannetjes kennen, want de wijfjes en de jonge dieren zijn bruin op de bovendeelen, wit van onderen en ze hebben een groote bruine vlek achter de wangen.

Zulke ijseenden komen niet dikwijls bij ons voor. 't Zijn onregelmatige wintergasten, waarvan men in sommige jaren geen enkel exemplaar te zien krijgt. Broeden doen ze in het Noorden van Europa, Azie en Amerika.

0 wee, wat gebeurt er nu? Meteen hooren we een krassend kraaiengeluid, dat onze ijseend op de vlucht jaagt. En nu we langs de zeewering kijken, zien we, dat de gekwetste rotgans door de bonte kraaien wordt aangevallen. We willen beproeven, het dier te ontzetten. Het is evenwel, toen we de ijseend bekeken, verder van ons afgesukkeld, zoodat we wel op een drafje mogen loopen, want anders komen wij stellig te laat. Bij ons hijgend voortgaan kunnen we zien, hoe de grijs- en zwartgekleurde tafelschuimers op het verminkte dier aanvallen. Telkens wordt een luid „ra-ra” door de kraaien uitgestooten, en gedurig wordt de troep weder met een versterkt. Ons luid schreeuwen doet deze rechtgebekte roovers pas ophouden, wanneer we er nog maar enkele passen af zijn. Telkens komen ze weer kijken, want noode geven zij den buit prijs. Arme gans, je hebt reeds menige veer moet laten. En nu fladder je van ons weg over het gladde vlak, waarop we ons niet durven wagen!