Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/154

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

146

dat men alleen met een kogel een der dieren zou kunnen raken, doch de trefkans is daarbij zoo klein, dat men gewoonlijk „pech" heeft. Neen, wie ganzen wil schieten, wacht het lichte maantje af, om zich, vóór dat de schemeravond invalt, verdekt op te stellen bij de plaatsen, waar men weet, dat de ganzen zich op de groengronden te goed zullen doen. 't Is wel een koud werkje, want men heeft soms zoo een paar uur te wachten, eer de buit nadert. Maar eindelijk, daar komen ze, de niets kwaads vermoedende dieren, die zich den ganschen dag, ver buiten eenige bedekking, op de schorren hebben opgehouden. Het nog malsche herfstgroen, ginds bij de plassen binnen den dijk, zal smaken. Reeds strijken de dieren in schuinsche richting naar omlaag; reeds zoeken ze met hun scherpziende oogen naar de beste plaatsen, of ... pang, pang! daar stuift het moordend lood naar boven. Gewoonlijk vallen er eenige schoten, want verschillende jagers spreken wel samen af, en meermalen ook weet men ganzen naar omlaag te doen buitelen. Toch gebeurt het ook, dat er wel raak geschoten wordt, doch niet doodelijk, en dan vliegt de gekwetste gans wel buiten het gezichtsveld van den jager, om ergens aan de bekomen wonde te verkwijnen of te sterven. Zoo'n exemplaar valt dan wel in de handen van den wandelaar, die den volgenden dag toevallig het dier vindt.

Zijn er schoten gevallen, dan vliegen de ganzen in wilde vlucht verder, en ze komen dien avond niet op die gevaarvolle plaatsen terug.

De ganzen kunnen aan den boer soms heel wat schade berokkenen, ook op de bouwlanden, waar ze het winter-