155
den door de meer geelachtige kleur van het vederkleed. Ook zingt hij meer en fraaier, en hij ontleent zijn naam daaraan, dat hij zich gaarne op boomen zet, wat de andere soorten niet doen. Ook de eieren, die evenwel in het gras gevonden worden, kenmerken zich ook al weer door lichtere tinten, dikwijls meer in het roode trekkende. Er komen nog meer piepersoorten bij ons voor, doch die ontmoeten we nog wel op een anderen tocht.
XLVII.
Dikbekken.
Voor eenigen tijd was ik nogmaals in gezelschap van een lijsterstrikker het bosch ingegaan, om te zien of zich iets bijzonders zou voordoen. Lijsters zouden er wel niet veel opgedaan worden, want de trek was zoo goed als voorbij. Enkele achterblijvers waren nog in het bosch aanwezig, doch ze schenen zich te hoeden voor de gevaarlijke stroppen, want slechts zeer zelden kon men nog een exemplaar vinden, dat zich verhangen had.
Doch er was ander gespuis in het bosch, waar de vogelvanger nu juist niet veel mee ophad, daar dit kleine goed zich wel te goed deed aan de lijsterbessen, maar bijna nooit in de strikken terecht kwam.
„En al vang je eens zoo'n vink of een mees,” zoo sprak de man, „dan is het een hapje voor de kat, en je wordt er geen cent beter van. En dat gesnor bezorgt je handen vol werk. Hier hangt een strik uitgehaald,