76
vraagt. En toch zijn het aardige, vroolijke, lieve vogeltjes, die men in alle droge streken van ons land kan vinden. Maar ze laten zich niet zoo heel gemakkelijk op den keper beschouwen. Hoor, daar is een Tapuit! 't Is de gewone, de Saxicola oenanthe (L.).
Kort is zijn zang en gedurig herhaalt hij dien. Stellig bevindt hij zich wel op of bij dien wal, welke die landerijen scheidt. Want wallen, steenhoopen, glooiingen en aardhoopen zijn de geliefkoosde verblijfplaatsen der Tapuiten. Ja, daar zit er een! Wip, weg is hij weer. Hij speelt van: „zoo zie je me, en zoo zie je me niet." En als je hem in het oog gekregen hebt, vliegt hij met een boog achter den wal langs, om een meter of tien verder weder te voorschijn te komen. Jawel, het kleintje wil ons foppen, en ons zoo bij zijn nestje vandaan lokken. Want dat nestje bevindt zich ongetwijfeld in den wal, en ik wed, dat dit ronde gaatje er toegang toe geeft. Klop eens op den wal! Wip, daar vliegt ook het wijfje uit het gaatje, en in een ommezien is het ver weg. Nu is alle twijfel opgeheven.
En als we ons nu in bedekking begeven achter dien begroeiden aardhoop, dan kunnen we tusschen de groene planten door het oog gericht houden op de plaats, waar de Tapuiten stellig terug zullen komen. Bovendien is 't hier een heerlijk plekje, vol Meizoentjes en allerlei andere bloemen, waarboven aardhommels, bijen en glansvliegen gonzend zweven.
Ha, daar komt het mannetje-Tapuit al eens op verkenning! Telkens duikt het kopje naar beneden en wipt het staartje omhoog, zoodat het blinkend wit van staart en stuit duidelijk in het oog valt. De Culblanc der Fran-