162
bereiken, maar overtrof Antwerpen sedert 1890 ieder jaar meer wat de hoeveelheid ingevoerde goederen aangaat.
Het handels-kapitalisme trad in de personen zijner dragers, de reeders, groothandelaars, kargadoors, expediteurs, makelaars, enz. in Nederland als heerschende klasse, als liberale bourgeoisie par excellence op.
Ging elders, bv. in Engeland, handels-kapitaal met haute finance en grootgrondbezit als konservatieve klassen samen tegen het vooruitstrevend industrieël kapitaal, in Nederland was dit eerste (met het oude geldkapitaal het voornaamste inheemsche) daar een talrijke en machtige industrieële bourgeoisie ontbrak, de ruggegraat van het liberalisme. Behalve wanneer het zijn speciale belangen betrof, hield het vast aan het laisser aller, aan staatsonthouding, bleef ongeneigd de staatsmacht te gebruiken voor sociale wetgeving, maar willig de gelden van den staat aan te wenden in zijn, of, zooals het dit noemde, in "het algemeen belang."
Het handels-kapitaal treedt niet, als het koloniale, binnen de landsgrenzen op als verbruiker alleen; het is werkgever en komt als zoodanig te staan tegenover de arbeiders die het gebruikt. Het raapt zijn arbeidskrachten van overal samen, kan allen gebruiken wier sterke ruggen en gespierde armen hen tot tillen en sjouwen in staat stellen. Het concentreert in de groote havenplaatsen een bevolking van ongeleerde arbeiders, samengestroomd uit alle provinciën, in breeder stroom naarmate op het platteland grooter werkeloosheid heerscht. Het treedt op in brutale winstzucht, met volkomen geringschatting van lijf en leven, gezondheid en kracht "zijner" arbeiders. Het geeft schatten