170
een andere, eveneens door den kolonialen landbouw en den handel tot bloei gekomen industrie, een der belangrijkste van Nederland: de tabaks- en sigaren fabrikage. De wijze waarop de grondstof in dit bedrijf wordt verwerkt, bestaat uit een verbinding van manufaktuur en huis-arbeid. Het bedrijf verstrooïid over het gansche land, versnipperd over een zeer groot aantal werkplaatsen van alle afmeting, wordt door talrijke kleine kapitalisten gedreven. Werkelijke fabrieken, waar het werk zooveel mogelijk door de machine wordt verricht, als b.v. in Frankrijk, bestaan niet. De sigaren-fabrikage is handwerk gebleven, handwerk dat, hetzij in den vorm van manufaktuur of in dien van huisarbeid, of door de combinatie van beiden, even goed kan worden verricht in de stad als op het land, in het noorden als in het zuiden. De industrie slaagt er in de konkurrentie met het buitenlandsch bedrijf, trots den verouderden vorm van produktie, voort te zetten, gedeeltelijk door de lage tarieven en ruimen aanvoer van uitstekende grondstof, maar niet minder dank zij het gebruik van onrijpe arbeidskrachten (jongens-exploitatie[1]) en de verregaande uitbuiting van volwassenen. De hierboven aangeduide combinatie van manufaktuur en huis-arbeid opent haar de gelegenheid, den arbeider, wiens loon (stukloon) zoo laag is gesteld, dat hij er niet van bestaan kan, te dwingen na het einde van den officieëlen werkdag op de werkplaats. nog thuis te arbeiden, dikwijls geholpen door jonge kinderen, wier werk, het z.g. "strippen", den patroon bijna niets kost. Zij biedt een voorbeeld van eene industrie, waarin een ruime
- ↑ Zie het artikel van Ed. Polak in „de Nieuwe Tijd" van Februari 1902, bl. 127 e.v.