Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/175

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

171

en omvangrijke arbeidswetgeving (vaststelling van een normalen arbeidsdag voor volwassen mannen, verbod van allen arbeid voor schoolplichtige kinderen tusschen de werkuren, verkorting van den arbeidsdag voor jeugdige personen), zou leiden tot groote technische verbeteringen en concentratie der bedrijven.

Behalve de textiel-nijverheid en de bedrijven, die koloniale of overzeesche produkten verwerken, is nog een belangrijke groep industrieën in de laatste twintig jaar opgekomen. Hun ontwikkeling staat in verband met, de agrarische krisis, die den landbouw in de tachtiger jaren overviel. Deze begon bij den graanbouw: de korenverbouwende streken kregen den ergsten knak, De tarwe-prijzen daalden van gemiddeld ƒ 12.30 per H.L. in de jaren '80–'86, tot ƒ 7.58 in '87, ƒ 4,79 in '95. Vee en zuivelprodukten volgden. De daling van de waarde van den veestapel bedroeg in enkele jaren 67 millioen. De jaarlijksche opbrengst van den akkerbouw nam af van ƒ 210.393.000 in '81 tot ƒ 144.682.000 in '86. Reuzenbedrijf en roofbouw in Amerika; voortdurende daling der vrachten bij het overzeesch verkeer; protektionistische maatregelen om den invoer van vee tegen te gaan in Engeland, België en Duitschland; opkomst der machinale boterbereiding in Denemarken, Canada en Australië; toepassing van de resultaten van landbouw-wetenschap en chemie; rationeele en intensieve kultuur—alles werkte samen om den Nederlandschen landbouw slag bij slag toe te brengen. De langjarige verwaarloozing door de heerschende klassen van de belangen van landbouwbedrijf en platteland, wreekte zich[1]. Onder den bedriegelijken bloei loerden de


  1. "In Nederland heeft de landbouw zich nog minder dan elders mogen verheugen in de algemeene belangstelling. De landbouw is bij de verdeeling