198
organisaties. In Amsterdam b.v. maakte deze omstandigheid het den diamantbewerkers en bouwvakarbeiders betrekkelijk gemakkelijk, voordeelen van loon en werktijd te behalen. Na '94 werd dit anders. Op de ekonomische depressie volgde een tijd van bloei zooals het kapitalisme niet meer verwacht had te beleven, en die aanhield in opgaande lijn tot het jaar 1900. Alle onderdeelen van het kapitaal, de bankier, de handelaar, de industrieel, maakten groote winsten. Voor de arbeiders bracht deze periode vermindering van werkeloosheid. Zij werd van algemeen, tot bepaalde seizoenen beperkt en nam af in omvang. De landbouw fleurde op door de koöperatie in haar verschillende vormen, door de toenemende teelt van handelsgewassen en intensieve kultuur van groenten en ooft. Van evenveel invloed was de buitengewone bloei der Duitsche industrie; zij trok ieder jaar duizende werkkrachten van het platteland naar de steden, wier plaatsen werden ingenomen door Nederlandsche arbeiders, vooral uit de noordelijke provincien. In de groote havensteden kwam de handel handen te kort; vele nieuwe fabrieken verrezen.
Deze veranderde omstandigheden moesten de vormen van den klassenstrijd minder scherp en kantig maken. Een rustiger aera, een tijdperk niet revolutionair, maar van hervormingen, begon. Toen tegelijkertijd kwam de groote debâcle in de arbeidersbeweging, de twisten volgde de scheuring. Moedeloosheid beving de velen, die naar de "afschaffing van het privaat bezit" gereikhalsd en de revolutie aan de poorten van den klassenstaat hadden geloofd, en nu, hoezeer ook onbewust, den deprimeerenden invloed ondergingen van de versterking van het kapitalisme,