Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/207

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

203

bedrijf, niet verenkeld, maar in voldoende mate om aan die streek een zeker cachet te geven, wordt gevonden, kunnen wij, zoo al geen sterke organisatie, dan toch een meer roerige en opgewekte geest onder de arbeiders en tijden van krachtigen klassenstrijd konstateeren. Verenkeld grootbedrijf gelijk b.v. de metaal- en de cacao-fabricage, heeft natuurlijk deze werking niet. Daarbij werkt een der over het platteland verstrooide industrieen, de beetwortelsuiker-fabrikage, nog in hoofdzaak, met los werkvolk, wat natuurlijk het tot stand komen van organisatie zeer belemmert.

Er is misschien geen ander land waar de eigenaardig-inheemsche industrieen zoo ongunstig zijn, wat ligging, verspreiding, enz. aangaat, voor de bewustwording en organisatie der arbeiders. Ten eerste de arbeid in de veenderijen, onze steenkoolmijnen. In de afgelegen Drentsche streken leven de proletariers die dezen arbeid verrichten geheel afgezonderd van hunne klassegenooten elders. Hun arbeidsvoorwaarden zijn bijna onbekend, hun strijd trekt weinig de aandacht; zij staan geheel op zichzelven, buiten de beschavende en ontwikkelende invloed der algemeene arbeidersbeweging; deze is niets voor hen, zij zijn niets voor haar. Dan de arbeiders in de steenbakkerijen, voor Nederland wat de steengroeven zijn in berglanden. Ook deze arbeiders zijn verspreid, aan Waal, Rijn en IJsel, in Brabant en Limburg, in Friesland en Groningen. Zij hebben het nog niet verder kunnen brengen dan tot hier en daar een begin van lokale organisatie—tot de allereerste schrede dus. Ten slotte de Noord- en Zuiderzeevisschers: een ras van meer uitgebuite proletariers is moeilijk te vinden. Hier heeft de eigenaardigheid van het bedrijf, de groote afhankelijkheid aan de natuur,