46
"Koningrijk der Nederlanden" was niet zulk een eenheid, het bestond uit twee aan elkaar gelijmde stukken, en de lijm, die ze hechtte nl. de wil der grootmachten, bleek weldra niet van de beste kwaliteit. De Nederlandsche handel steunde niet op de produkten der Belgische industrie, maar op die zijner koloniën, op landbouw-produkten en op den doorvoer. Het belang van België, nijverheids-staat in den dop, ging in 1815 naar protektie van fabrikaten; dat van Nederland, agrarische- en handelstaat van huis uit, daartegen. Het was onmogelijk in de gegeven omstandigheden, de noordelijke helft aan de zuidelijke op te offeren, of andersom: zoo moest de regeering van Willem I wel een politiek voeren van kool en geit sparen en maakte het niemand naar den zin.
De neiging tot protecktionisme werd gesteund door de schijnbare voordeeligheid er van, want de invoerrechten brachten geld in de schatkist en hielpen de tekorten stoppen, een kwaal waaraan het koning van af zijne geboorte laboreerde. Eu ook de Noord-Nederlandsche bourgeoisie die zich tegen invoerrechten op industrie-produkten en op koloniale voortbrengselen verzette, vroeg voor hare speciale belangen—de visscherij, de scheepsbouw—bescherming in anderen vorm, als premiën enz.
Weldra begon ook de landbouw, door de verlaging der graanprijzen gedrukt en die zich de goede dagen onder Napoleon dankbaar herinnerde,[1] om steun aan
- ↑ "Maar zelfs aan den anderen kant ontbrak het onder ons ook niet aan enkelen, die zelfs met een soort van welgevallen schenen terug te denken aan de dagen der Napoleontische overheersching. Het waren vooral studenten uit de provincie, wier familie òf tot den landbouwstand