Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/61

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

57

weefscholen te Goor, Oldenzaal enz, aan de Twentsche kinderen de zegeningen van snelspoel en huis-industrie had leeren kennen en de gronden van de latere groot-industrie gelegd.

Een tweede voorbeeld van den tijdelijk gunstigen, maar op den duur doodelijken invloed van de combinatie van protektie en monopolie, leverden scheepsbouw en reederij. De regeering gaf aan den scheepsbouw een »aanmoedigende< premie van ƒ 18 per ton, dat was 10%, boven de kosten van aanbouw en uitrusting. Gevolg: het kapitaal stort zich op den scheepsbouw; bloei der werven; snelle vermeerdering van het aantal schepen. Maar de Handels-Maatschappij hield de vrachtprijzen hoog (zij maakte ƒ 100 per last winst) en buiten den Indischen, door haar gemonopoliseerden, nam Nederland bijna niet aan overzeeschen handel deel. Gevolg: spoedige overproduktie van schepen, afnemend voordeel voor de reederij, ongebruikt liggen der meeste schepen, die volgens rooster door de Handels-Maatschappij bevracht werden, gedurende negen maanden van het jaar. Algemeen resultaat: langdurige krisis in den scheepsbouw tushen 1840–'50; de schepen verrotten of worden voor brandhout gesloopt.

Wij weten nu welk komplex van omstandigheden en maatregelen, hoe anders ook bedoeld, samenwerkten de Ned. kapitalen uit handel en nijverheid weg te houden. De regeering gebruikte zoowel de politieke macht van het koningdom als de ekonomische macht van het geslacht Oranje om het Ned. kapitaal uit te sluiten van zijn natuurlijk exploitatiegebied, Indië en den Indischen handel, en dit te monopoliseeren ten gerieve van den hardnekkigen