Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

70

Akademie voor Ingenieurs, geopend '43 met 46 leerlingen, tobde tot in haren dood in 1864 met finantieële moeilijkheden—staatssubsidie werd niet gegeven—en zeer gebrekkige hulpmiddelen.[1] Over die jaren bedroeg het aantal kweekelingen 1241, waarvan 615 Ned-Ind. ambtenaren. Eerst in 1864 werd de Polytechnische school opgericht. Voor de jongens der burgerklasse was het genoeg, zoo zij wat rekenen, talen en geschiedenis leerden: de geringe omvang der op traditioneele wijze gevoerde zaken had verdere wetenschap maar onnoodige ballast doen zijn op het kantoorkrukje, waarvoor zij, tusschen hun 14de en 16de jaar, de schoolbank verlieten.

Het universitair onderwijs was nog niet voornamelijk aangelegd op het snelle ingieten van de bepaalde dosis vakkennis, die, volgens voorschrift verzwolgen, recht verleent tot deelname aan den wedstrijd in de groote arena der vrije konkurrentie, afdeeling intellekt. Natuur lijk wordt hiermee niet beweerd dat aan de Ned. Universiteiten een onverschrokkene »vrije wetenschap vorschte en zich ophief tot het ideale als een adelaar tot de zon. Het wetenschappelijk leven is in een land, al kent het ook een algemeener verband dan het nationale, en ontvangt het vaak zijn impulsies van over de grenzen, toch niet los van de nationale verhoudingen, en in de wetenschap ging het dorre blad van een afgestorven klassicisme maar al te vaak door voor sappige vrucht.[2] De universiteiten waren


  1. Gedenkboek van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, bi. 263.
  2. In de "herinneringen van Mr. H. v. A." vinden omtrent eenige Groningsche professoren het volgende aangeteekend. (Van Mr. J. v. Eerde.... "zijne colleges werden niet druk bezocht en men moet het erkennen—zelfs door de studenten die een loffelijke uitzondering maakten, met weinig vrucht. Men hoorde jaar op jaar hetzelfde diktaat op een slaperigen toon voorlezen—trouwens ditzelfde was toen ter tijd ook wel aan andere