Naar inhoud springen

Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/146

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

122

trouw, zoolang ik jou en haar aan mijn zijde weet! Haar brief deed evenals je brieven altijd, me beschaamd worden; jij en zij denken zoo goed van me. O, dat ik hen niet teleurstelle, die me zoo vertrouwen! stijgt uit het diepst van mijn hart op naar boven, als een innige, stille bede.

En toch, o Stella, 't leven is zoo vol raadselen en geheimen. De mensch is zoo veranderlijk. Wijt dit niet altijd aan een zwak karakter; er kunnen omstandigheden in 't leven komen, die zelfs een held oogenschijnlijk tot lafaard maken: Veroordeel, niet, hoe laaghartig, laf, een daad ook schijne, voor gij de drijfveeren daartoe weet.

Ik heb zoovéél ondervonden, in deze laatste dagen. Welk een emoties hebben mijn gemoed beroerd. Eerst was ik der wanhoop nabij, omdat ik uit 't een en ander meende te mogen opmaken, dat mijn vrijheidsdroom weldra diep in den grond begraven zou liggen, en ik dat zou moeten doen, waar heel mijn wezen zich tegen verzette. Toen kwamen de vrienden van Batavia en een zalig geluksgevoel kwam over me dat me duizelen deed en bedwelmde. Ik leefde in een roes van extase! en schrikkend wreed werd ik daaruit gewekt door een smart, zóó hevig, dat ik dacht, niet meer te kunnen ademhalen. Mij zelve gold 't niet, doch een, die ik zielslief heb. Ik heb gekreund en gesteund.

O, waarom? waarom? moeten geluk en verdriet elkaar zoo snel opvolgen? Ik kon niet denken, alleen