126
en dan examen te doen. Zonder akte wil ik er niet komen."
En Vader vond 't goed, billijkte mijn verlangen.
O! Moedertje, hoe zalig gelukkig gevoelde ik me; ik had niet gedacht dat 't zóó gemakkelijk zou gaan. Er was geen enkel hard, bitter of scherp woord gevallen; ik kreeg heel wat op mijn kop — ja — doch ik heb 't verdiend; dat erken ik zelf gulweg. Maar Vader deed 't zoo zachtzinnig, zoo liefderijk. O! ik heb mij dan toch niet in zijn onmetelijke liefde voor mij vergist, in zijn geheel meêvoelen, meêleven met zijn kind; dat Vader méér nog dan ik zelf zou lijden, als hij mij dat leed moest aandoen, en dat hij even vurig als ik zelf hoopte, dat er eene uitkomst voor mij mocht wezen.
O! welk eene woeste, jubelende vreugde maakte zich van mij meester, toen ik die zalige zekerheid had; wist, dat Vader, mijn afgodisch beminde Vader, zich zonder verdriet bij mijne ideeën, wenschen en verlangens neêrlegde!
't Was om hèm, dat ik mij zoo ellendig gevoelde, maanden lang, dat ik wankelmoedig, zwak, ja laf was, want ik kòn zijn hart niet breken; en ik moest, omdat ik niet kon, niet wilde mij vernederen, mijn vrouwenhart, mijn waarde als vrouw, als mensch laten vertrappen; ik moest mij tegen hunne plannen verzetten; ik was 't zedelijk verplicht aan mijn eigen fierheid, die ik 't zwijgen niet vermocht op te leggen. Hard was die innerlijke strijd geweest.