139
onder de kapitalistische productiewijze teweeggebracht door de behoefte van het kapitaal om waarde af te werpen, om meerwaarde te produceeren. Het kapitaal zal derhalve nimmer de arbeidskracht koopen tot een prijs die de productie van meerwaarde uitsluit.
Stijgt het arbeidsloon tengevolge van de accumulatie van het kapitaal, dan is tweeërlei mogelijk: òf de voortzetting van de accumulatie wordt door de prijsstijging van den arbeid niet gestoord—indien ook de meerwaardevoet daalt, kan toch tegelijkertijd tengevolge der accumulatie de hoeveelheid der meerwaarde stijgen. "In dit geval is het klaarblijkelijk, dat een vermindering van den onbetaalden arbeid de uitbreiding van de kapitaalheerschappij geenszins benadeelt." Of wel de accumulatie verslapt "aangezien de prikkel van het gewin afstompt." De accumulatie vermindert, daarmee echter ook de oorzaak die het arbeidsloon in de hoogte dreef. Het laatste daalt dientengevolge tot het den stand bereikt die aan de meerwaardevormings-behoefte van het kapitaal bevredigt. "Het mechanisme der kapitalistische productiewijze ruimt dus zelf de hindernissen weg die het voortbrengt."
Wij zien hier een eigenaardige wisselwerking tusschen betaalden en onbetaalden arbeid. "Neemt de hoeveelheid door de arbeidersklasse geleverden en door de kapitalistenklasse geaccumuleerden onbetaalden arbeid snel genoeg toe om slechts door een buitengewone toevoeging van betaalden arbeid in kapitaal veranderd te kunnen worden, dan stijgt het loon en, al blijft het andere gelijk, dan neemt de onbetaalde arbeid naar verhouding af. Zoodra echter deze vermindering het punt raakt, waarop de het kapitaal voedende meerarbeid niet meer in normale hoeveelheid aangeboden wordt, vangt een reactie aan: een geringer deel van het revenu wordt gekapitaliseerd, de accumulatie verlamt en de stijgende loonbeweging ontvangt een terugslag. De stijging van den arbeidsprijs blijft dus beperkt tot grenzen, die de grondslagen van het kapitalistisch stelsel niet slechts onaangetast laten, doch ook zijn reproductie op steeds grooter schaal waarborgen."
De schommelingen in de accumulatie van het kapitaal, die het loon binnen zekere grenzen houden, komen den burgerlijken economen voor als schommelingen in de hoeveelheid zich aanbiedende loonarbeiders. Aldus zijn zij onderhevig aan een dwaling, gelijk lieden die gelooven dat de zon zich beweegt om de aarde en deze stil staat.[1] Wordt de accumulatie van het kapitaal vertraagd, dan wekt dat den schijn als groeide de arbeidersbevolking sneller aan dan anders: neemt de accumulatie een sneller tempo aan, dan schijnt het als nam de arbeidersbevolking af of groeide zij langzamer aan dan anders. Inderdaad wordt, gelijk den meesten lezers bekend zijn zal, het verschijnsel,
- ↑ Marx zegt: "Zoo drukt zich in de crisisphase van den industriëelen kringloop de algemeene daling der warenprijzen als stijging der betrekkelijke geldwaarde uit en in de bloeiphase de algemeene stijging der warenprijzen als daling der betrekkelijke geldwaarde. De zoogenaamde currency-school concludeert derhalve, dat bij hooge prijzen te weinig, bij lage te veel geld circuleert. Hun onwetendheid en volkomen miskenning der feiten vinden waardige tegenhangers in die economen welke deze verschijnselen der accumulatie aldus uitduiden, dat den eenen keer te weinig, en den anderen keer te veel loonarbeiders bestaan."