Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

19

dezen vorm noemt Marx den eenvoudigen of enkelvoudigen waardevorm. Zoodra echter een arbeidsproduct, bijv. vee, niet meer bij uitzondering, doch volgens vaste gewoonte met andere arbeidsproducten geruild wordt, neemt de waardeuitdrukking den vorm van de eerste der twee zoo juist opgestelde vergelijkingen aan, dus bijv.:

1 koe = { 2 mantels
1 zwaard
1 gordel
10 sandalen
3 bekers
enz.

Deze waardevorm, waarvan wij nog bij Homerus voorbeelden vinden, noemt Marx den totalen of ontplooiden waardevorm.

Doch de warenproductie ontwikkelt zich nog verder. Het aantal der arbeidsproducten, die voor den ruil, dus als waren vervaardigd worden, groeit en de gewoonte-ruil strekt zich uit over een steeds grooter aantal der meest verschillende waren. Niet slechts vee, ook zwaarden, gordels, bekers, enz. worden thans volgens vaste gewoonte geruild. Het meest gangbare dezer artikelen, bijv. vee, wordt het artikel waarin de waarden der waren het vaakst uitgedrukt worden, tot het 't eenige is. Dan is het punt bereikt, waarop de tweede der boven opgestelde formules in werking treedt, de algemeene waardevorm.

Beschouwen wij den equivalent-vorm in deze vergelijking thans nader. Gelijk wij reeds boven zagen, treedt de equivalent-vorm op als belichaming van menschelijken arbeid in het algemeen. Maar dat een waar zoo optrad, was in de vroegere uitdrukkingsvormen slechts toevallig en voorbijgaand. In de vergelijking: 1 jas = 20 el linnen, geldt het linnen zeer zeker slechts als verschijningsvorm van waarde. Maar als 20 el linnen met 1 schepel tarwe of weer met een jas gelijkgesteld worden, dan is het nu tarwe of een jas, die als belichaming van algemeen menschelijken arbeid optreedt, terwijl het linnen weer als gebruikswaarde figureert. Anders is het bij den algemeenen waardevorm. Hier dient een enkele waar als equivalent; deze is algemeen equivalent. Als alle andere waren is zij, voor en na, gebruikswaarde én warenwaarde. Maar alle andere waren vertoonen zich thans tegenover haar schijnbaar slechts als gebruikswaarde, zij zelve geldt als de algemeene en eenige verschijningsvorm der waarde, als de algemeene maatschappelijke belichaming van menschelijken arbeid in 't algemeen. Zij zelf is thans de waar die met alle andere waren onmiddellijk ruilbaar is en die derhalve ook ieder aanneemt. Aan den anderen kant verliezen daardoor alle andere waren de geschiktheid en mogelijkheid om onmiddellijk tegen elkaar geruild te worden. Elke ruil van twee waren kan nog slechts plaats vinden door bemiddeling van het algemeen equivalent, waarin zich alle warenwaarden spiegelen.