Naar inhoud springen

Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/61

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

47

waar die hij voortbrengt moet in een behoefte voorzien, moet nut voor den een of ander hebben, anders kan hij ze niet van de hand zetten. De omstandigheid, dat zijn waar gebruikswaarde moet zijn, is echter voor den warenproducent slechts een noodzakelijk kwaad, niet het einddoel van zijn bedrijfswerkzaamheid.

Het productieproces der warenproductie is dus tegelijkertijd het proces der productie van gebruikswaarden en van warenwaarden; het is eenheid van arbeidsproces en waardevormingsproces.

Dit geldt voor de warenproductie in 't algemeen. Thans hebben wij echter het productieproces bij een bijzonder soort van warenproductie te beschouwen: de productie van waren door middel van gekochte arbeidskracht met het doel om eene meerwaarde te verkrijgen.

Welke gedaante neemt daarbij het arbeidsproces aan?

In het wezen der zaak wordt door de inlassching van den kapitalist niets veranderd.

Denken wij ons bijv. een wever die voor zichzelf werkt. Zijn weefgetouw behoort hem toe; hij koopt het garen zelf; hij kan werken wanneer en hoe hij wil; het product van zijn arbeid is zijn eigendom. Maar hij verarmt en moet zijn weefstoel verkoopen. Waarvan zal hij thans leven? En schiet hem niets anders over, dan bij een kapitalist in dienst te gaan en voor dezen te weven. Deze koopt zijn arbeidskracht, koopt ook het weefgetouw en het noodige garen en zet nu den wever aan zijn (des kapitalisten) weefgetouw opdat hij het gekochte garen verwerke. Wellicht is het weefgetouw dat de kapitalist kocht hetzelfde dat de wever in zijn nood vervreemden moest. Ook indien dit niet het geval is, weeft toch de wever op dezelfde wijze als vroeger; het arbeidsproces is naar het uiterlijke niet veranderd.

Maar toch zijn twee groote veranderingen geschied: de wever werkt niet meer voor zichzelf, maar voor den kapitalist; deze controleert thans den arbeider bij den arbeid, let op dat hij niet treuzelt of knoeit enz. En—het product van den arbeid des arbeiders hoort thans niet aan dezen toe, doch aan den kapitalist.

Dit zijn de naaste uitwerkingen op het arbeidsproces, zoodra het kapitaal zich van het productieproces meester maakt. Welke gedaante neemt echter thans het waardevormingsproces aan?

Berekenen wij eerst, hoeveel de waarde beloopt van het product, dat als waar voor den kapitalist door gekochte arbeidskracht met gekochte productiemiddelen geproduceerd is.

Wij nemen aan, dat de kapitalist de arbeidskracht voor één dag koopt,—dat de tot onderhoud van den arbeider noodzakelijke levensmiddelen in 6 uren maatschappelijk noodzakelijken arbeidstijd voortgebracht worden,—dat evenveel zoodanige arbeidstijd in 3 gulden belichaamd is,—dat de kapitalist de arbeidskracht tot haar waarde koopt en dus den arbeider voor den arbeidsdag 3 gulden betaalt.[1]

  1. Deze en de volgende getallen zijn natuurlijk geheel willekeurig, alleen met het oog op groote duidelijkheid gekozen. (Met hetzelfde doel verving de vertaler, gelijk ook op vorige bladzijden, kortweg het woord "Mark" telkens door "gulden", zonder de getallen te wijzigen.) Dit schijnt wel van zelf te spreken; doch menigeen van de velen, die over "Das