Pagina:Keulemans - Vogels van de Kaap-Verdische Eilanden (1866).pdf/5

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 367 —

Onder het vliegen laten zij een schelluidend, lachend geschreeuw hooren, dat aan het zoogenaamde lachen van Falco tinnunculus doet denken. De inwoners van St.-Jago noemen dezen vogel Passerinha, hetgeen eigenlijk vogeltje beteekent, omdat het woord passer door de Kreolen der Kaapverdische eilanden in den uitgebreiden zin van vogel gebezigd wordt.


SYLVIA CONSPICILLATA.

Dit vogeltje behoort niet alleen in Zuid-Europa t'huis, maar is ook op de Kaapverdische eilanden zeer algemeen, vooral op St.-Antonio en St.-Nikolaas. Het komt zoowel op de toppen der hooge bergen als in de vlakten en lage gedeelten dezer eilanden in grooten getale voor. De zang van het mannetje is liefelijk, en komt eenigermate met dien van Sylvia cinerea overeen; ook zingt het, zoo als deze, dikwijls terwijl het zich in de lucht verheft.

Deze vogeltjes leven, buiten den broeitijd, doorgaans in gezelschap van drie tot tien stuks, en houden zich meestal in struiken of lage gewassen op. Zij zijn vrij mak, doch wanneer men ze eens verjaagt, is het moeilijk hen weder te naderen.

Zij broeien in Oktober en November, maken hun nest in lage struiken, en (volgens de inwoners) legt het wijfje tot vijf wit met grauwe vlekjes voorziene eieren. De jongen zijn geheel grauw, met min of meer lichtere onderdeelen. De iris is geelbruin, de pooten en bek zijn vuil roodachtig geel.

Dit vogeltje wordt door de inboorlingen Pardal d'Algodoeira genoemd. Pardal beteekent musch, en Algodoeira, katoenboom.


SYLVIA ATRICAPILLA.

Deze Europeesche soort komt op alle bewoonde eilanden van de Kaapverdische groep voor, alhoewel op St.-Vincent slechts op een der bergen, Monte Verde genoemd. Zij is derhalve op St.-Vincent zeldzaam, doch op St.-Antonio en St.-Nikolaas zeer algemeen. Zij is aldaar een standvogel, die in kleur, levenswijze enz. volkomen met dien van Europa overeenkomt.

Op St.-Antonio vond ik in Januari een nest met drie versche eieren, en later nog een nest, dat reeds door de jongen verlaten was. Deze nesten waren tusschen takken van oranjeboomen geplaatst, op ongeveer zes voet boven den grond, van mos, fijne grashalmen en draden van banaanbast gemaakt en van binnen met haar en eenige hoendervederen