Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/176

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd

De Braamsluiper bouwt zijn nestje in struiken, heesters, heide, vruchtboomen, enz., altijd tusschen dunne, en nooit op dikke takken; gewoonlijk in 't bladrijkste gedeelte van den struik of boom, maar nooit op plaatsen, waar zich veel of dikwijls menschen vertoonen.

Het nest is, even als dat der Grasmusch, slordig bewerkt; het wordt uit verschillende materialen zaamgesteld, zoo als dunne plantstengels, vooral pluizen of draden van brandnetelstengels of draden en stukjes van verschillende andere schorsen of basten, al hetwelk met dun, droog gras zaamgevlochten wordt. Van binnen is het nest met dunne, afgepluisde plantendraden en haar, soms ook met insectenweefsels belegd.

De eijeren, waarvan gewoonlijk 4 à 6 in het eerste, en 3 à 5 in het tweede broeisel gevonden worden, zijn grijsachtig, of liever, vuil wit, met kleine graauwe vlekjes en streepjes over het geheel, en met eenige grootere, donkerbruine vlekken hier en daar, maar vooral aan de ronde zijde. De groote vlekken vormen aan den stompen kant een min of meer duidelijken kring, welke echter veel minder in 't oog valt, dan bij de eijeren der Grasmusch.

Het mannetje schijnt aan het broeijen geen deel te nemen; althans, even als bij de Grasmusch 't geval is, vindt men hem maar zelden in de nabijheid zijner broeijende wederhelft.

Men verhaalt van het wijfje van den Braamsluiper (volgens anderen, van de Grasmusch), dat zij, zoodra een of andere vijand het nest nadert, zich op den grond laat vallen, zich vleugellam houdt, vervolgens schijnbaar gebrekkig tracht te ontvlugten en zoodoende den vijand langzamerhand van het nest afleidt, totdat hij ver genoeg verwijderd is, als wanneer zij plotseling weêr opvliegt en langs een omweg naar haar kroost terugkeert. Ofschoon ik dergelijke listen van andere vogelsoorten (van den Leeuwerik b.v.) dikwijls heb waargenomen, ben ik nog niet in de gelegenheid geweest, dit van den Braamsluiper op te merken. Grasmusschen heb ik in menigte broeijende gevonden, maar nog nooit hebben die broeisters zulke kunstjes voor mij vertoond. Waarschijnlijk zijn dan ook die schrijvers, volgens welke de Braamsluiper en niet de Grasmusch die listen te baat neemt, het best ingelicht; nogtans is het zeer wel mogelijk, dat men het van beide, en misschien van nog meer soorten, heeft kunnen opmerken.

De jonge Braamsluipers worden door beide ouden gevoêrd en krijgen in de eerste dagen weeke insecten, vooral rupsjes en spinnetjes. Beziën schijnen de