Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

't gezigt der te vangen vogels blijven, dus niet te digt bij den boomstam; langs wegen met twee rijen boomen, houdt men den Uil in het midden; staan er slechts aan ééne zijde van den weg boomen of heggen, dan plaatst men de stokken in het midden, den Uil er achter, en de lokvogels nabij een der stokken, buiten het bereik van den Uil. Drie stokken zijn voldoende, en de vier à zes met vogellijm besmeerde takjes moeten bovenaan boomtaksgewijze of geheel horizontaal geplaatst worden; zij mogen echter niet dikker dan een pijpensteel en niet langer dan drie palm zijn. Opdat de daarop komende vogel er zich niet van zou kunnen losrukken, steekt men in den lijmstok kleine, van ijzerdraad gedraaide, korte spiraalveertjes, en bevestigt daaraan de lijmtakjes, die nu alle bewegingen van den eenmaal klevenden vogel volgen, zoodat deze niet meer kan ontsnappen. Voorts moeten de lijmtakjes zoo hoog staan, dat men zonder moeite de bovenste kan bereiken. Regte, ruwe boomtakken zijn voor lijmstokken het best, en voor de lijmtakjes hebben dunne meidoorntakjes de voorkeur.

Op ruimere plaatsen, b. v. op een weiland met boomen langs den kant, kan men den Uil en de lokvogels verder op het land (tot op tien ellen afstands van de boomen) neêrzetten; in dit geval heeft men ongeveer tien lijmstokken noodig, die men dan rondom den Uil, op zes passen afstands, in een kring schaart. In elk geval moeten de lijmstokken boomen voorstellen, opdat de vogels er zich op zullen nederzetten.

Vogellijm verkrijgt men uit gomelastiek, in terpentijnolie opgelost en met lijnolie weder opgekookt totdat ze taai wordt; om te beproeven, of ze kleverig genoeg is, laat men nu en dan een droppel op een kouden steen vallen. Taai gekookte plantaardige oliën, vooral lijn- en hennepolie, leveren goede vogellijm. Sommige boomschorsen, zoo als die van den hulst, fijngestooten en in water gezet, leveren eene plantenslijm, die, nadat de houtvezels in stroomend water zijn weggewasschen, als goede vogellijm kan dienen. Men moet de stokjes niet te dik met lijm besmeren, daar ze er anders van lieverlede afdruipt of naar beneden zakt; ook moet men de houtjes nu en dan eens omkeeren en over elkander draaijen of schuiven.

Bij regen of mist, wanneer de takken en natuurlijk ook de pooten der vogels vochtig zijn, blijven zij niet aan de stokjes vastzitten, en heeft dus de vangst steeds slechte resultaten. Men kan echter deze ongelegenheid eenigermate verhelpen, door de lijmhoutjes overeind te plaatsen; vliegen er alsdan vogels tegen aan, dan blijft gewoonlijk een der vleugels vastkleven. In de allereerste uren van den ochtend