Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/233

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

den vorm kan men met zekerheid bepalen, dat zeer groote voorwerpen tot de mannelijke sekse behooren. Voorts hebben deze meestal een veel zwaarder bek, steviger pooten en den achterteen langer. De kleinere mannetjes moet men aan hunne kleuren herkennen, even als de jongeren, waarvan de wijfjes donkerder op de bovendeelen en bleeker aan de onderdeelen zijn; de zeer jonge voorwerpen dragen nagenoeg hetzelfde kleed als de ouden, ofschoon zij op de bovendeelen meer van donkere, licht gezoomde veêren voorzien zijn.

De Leeuwerikken broeijen reeds vroeg in het voorjaar, steeds op den grond, en meestal in hooi- of weilanden. Het kunstelooze nest bestaat uit de worteltjes van grasplanten, die in eene kleine holte in den grond worden gebragt. De nestbouw valt dezen vogel trouwens zeer ligt: de materialen daarvoor zijn in ruime mate aanwezig, zoodat in slechts weinige uren het nest geheel in orde gebragt is. Het wijfje broeit hare vier à vijf graauwe, over het geheel gespikkelde eijeren in veertien à vijftien dagen uit. De jongen worden door beide ouden met zachte zaden en weeke insecten gevoerd, en groeijen spoedig op.

Aangaande de broeijing en al hetgeen met de opvoeding der jongen in verband staat, is bij den Leeuwerik zeer veel eigenaardigs op te merken. Als er namelijk in een weiland een broeijend wijfje verborgen zit, houdt het mannetje de wacht, ten einde het vee, als dit te digt bij het nest mogt komen, te verjagen. Het wijfje, eene zeer trouwe broeister, blijft rustig zitten; want zij vertrouwt op haar echtgenoot, die in geval van nood het grazende vee voor de oogen blijft fladderen, ja zelfs tegen den kop vliegt, totdat de geplaagde vijand eindelijk de wijk neemt. Naderen ratten, wezels, roofvogels of andere vijanden het nest, dan vliegt hij dezen te gemoet en laat zich door hen vervolgen, ten einde den vijand zoo ver mogelijk van het nest te verwijderen. Ook laat hij zich steeds op eenige ellen afstands van het nest neder, en keert vervolgens, somtijds langs groote omwegen, naar het broeijende wijfje terug. Het wijfje ziet bij het opvliegen 't allereerst naauwkeurig rond, of er ook eenig gevaar in de nabijheid is, in welk geval zij zeer ver wegvliegt en vervolgens, een fiksch eind loopende, tot haar kroost terugkeert, terwijl het mannetje van zijn kant zorgt, den vijand zoo veel mogelijk te misleiden.

Is het nest met eijeren door den mensch ontdekt, dan slepen beide ouden het naar eene andere plaats, somtijds veertig schreden verder; en zijn er jongen bij, die nog niet kunnen loopen, dan trekken zij deze aan de vleugels vooruit;