Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/460

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Het zal ons niettemin onbegrijpelijk voorkomen, dat al de zoo verschillende Hoenders slechts aan ééne soort hun oorsprong te danken hebben, en dikwijls zal men zich afvragen, hoe het toch mogelijk is, dat het eene ras zulke groote voorwerpen, het andere daarentegen slechts dwergen voortbrengt; hoe de Dorkinghoenders tot drie achterteenen kunnen hebben, terwijl alle andere hoenderachtige vogels er slechts één bezitten, en van waar die menigvuldige verscheidenheden in kleurverdeeling, vorm van kam of zonderling gevederte? Het ligt natuurlijk niet zoo gereedelijk voor de hand, al deze vragen te beantwoorden en die antwoorden met bewijzen te staven; maar, merken wij dergelijke verschijnselen ook niet bij zoogdieren op, zoo als bij de Honden, Schapen enz.? Evenals dezen, kunnen ook de vogels in vorm of kleur verschillen. Ieder weet trouwens, dat verschil van luchtstreek en gevangenschap bij de dieren zeer groote afwijkingen van de oorspronkelijke typen te weeg brengen. Wij merken dit, voor zooveel het verschil van luchtstreek betreft, zelfs bij de dieren in hun natuurstaat op, en er zijn dan ook weinig levende natuurproducten, waarvan geene witte of zwarte verscheidenheden bestaan.

Beschouwen wij nu de kleur der stammoeder van onze tamme Hoenders, dan komen wij tot de overtuiging, dat de afwijkingen bij hen niet eens in zoo ruime mate voorkomen, als bij de zoogdieren; want bij schier al onze tamme Hoenders vinden wij de kleuren van het stamras geheel of eenigermate gewijzigd terug. Als nu van de oorspronkelijke soort reeds witte en zwarte variëteiten bestaan, of later bij de geacclimatiseerde voorwerpen ontstaan kunnen, dan is het een zeer eenvoudig verschijnsel, dat er tegenwoordig witte of zwarte Hoenders leven en dat van bijna alle rassen witte voorwerpen gevonden worden.

Wanneer nu zwarte met witte variëteiten paren, dan kunnen wij ons het ontstaan der bonte Hoenders voorstellen. Paren deze bonte weder met witte, dan begrijpen wij den oorsprong der zilverbonte, zilverpellen, witbonte Dorkings en anderen. Men vindt ook dezelfde kleurteekening van zwart en wit bij vele verschillende rassen. Dit geldt ook voor de Hoenders met goudgele en bruine bovendeelen en donkere of zwarte borst- en buikvederen. Laat men dezen laatsten weder met witte voorttelen, dan ontstaan gewoonlijk geelbonte voorwerpen, welke echter meestal ook eenig wit aan het ligchaam hebben; gewoonlijk zijn dan de vleugels wit. De vaalroode of zoogenaamde gele kleur van sommige Hoenders is juist eene gelijke vermenging der drie voornaamste hoender-kleuren, namelijk geelbruin, zwart en wit.