een zeer fraai geteekend donskleed: licht geelachtig graauw aan de onderzijde, donkerbruin op den rug; aan weerszijden van den zwarten romp loopt een lichtgele band; het voorhoofd en eene streep langs het oor zijn bruin, het achterhoofd graauw; keel en wangen zijn geelachtig wit, de wangen met donkere vlekken; een zwart streepje strekt zich langs het oog tot het voorhoofd uit, terwijl zich beneden aan den mondhoek een langwerpige zwarte vlek bevindt; de pootjes zijn groenachtig zandkleurig; de bek lichtbruin of donker vleeschkleurig.
Eene andere soort, van een even prachtig uiterlijk, is later aan de wetenschap bekend geworden; zij onderscheidt zich vooral door hare lange, hangende, gevederde kuif, hare roode, koperachtige nekveêren, meer blaauwe en purperen rugen vleugelveêren en haar glanzig groenen, witgevlekten staart. Zij bewoont dezelfde streken en wordt Loph. Lhuysii genoemd.
Ongeveer twee jaar geleden werd eene derde soort ontdekt; een exemplaar daarvan leefde eenigen tijd geleden in den Zoölogischen tuin te Londen. Deze soort, waarvan echter alleen het mannetje bekend geworden is, gelijkt door hare kleuren op de gewone soort, doch hare schouder- en bovenste vleugeldekveêren zijn rood koperkleurig, de nek goudglanzig bruin, de staartpennen bruin, doch wit aan de punt en zwart en wit gemarmerd aan de basis, en de staartdekveêren zilverwit. Deze vogel, die in de wetenschap Loph. Sclateri genoemd wordt, is bijzonder kennelijk aan de gekrulde of gekroesde veêren van den bovenkop.
Het eigenlijke Pluimhoen ontleent zijn naam aan de verlengde veêren van den bovenkop; deze pluimen zijn bijna onbewegelijk en hangen steeds naar achteren, of, wanneer het ligchaam wordt voorovergebogen, op zijde.
Bij de eenjarige jongen ontbreekt de kuif, en in het tweede jaar, wanneer zij volwassen zijn, blijven toch deze veêren korter, dan bij het oudere mannetje. De Pluimhoenders zijn niet zoo spoedig volwassen, of juister gezegd, zij blijven tot hun tweede jaar kleiner dan de ouderen, ofschoon zij reeds in hun tweede jaar voorttelen. Zij leven gepaard, niet in polygamie. Het wijfje legt hare eijeren op den grond, tusschen gras, nabij heesters, boomstammen of steenen. De eijeren zijn licht roestrood met donkere vlekjes; de in gevangenschap gelegde eijeren zijn soms ongevlekt.
De jonge voorwerpen zien er gedurende het eerste jaar als het wijfje uit; eerst in hun tweede jaar komen de prachtige glanzige veêren te voorschijn.
Pluimhoenders leven zoowel in boomen als op den grond, en hunne pooten