Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/182

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

In hun winterkleed hebben zij de onderdeelen een weinig blanker, en de bovendeelen meer naar het graauwe trekkende. Alle Piepers ruijen tweemaal 's jaars.

De in Europa broeijende soorten trekken in het najaar, de eene vroeger, de andere later, naar het Zuiden, en overwinteren in het Zuiden van Europa en het Noorden van Afrika, van waar zij omstreeks het begin van April naar hunne broeiplaatsen terugkeeren. De Duinpieper komt ons omstreeks half April bezoeken, en verlaat ons weêr in October, meestal te gelijk met den Gras- of Boompieper. Het is een zeldzaam voorkomende vogel; alleen in Centraal-Indië, in de districten Deccan en Ghaut, is hij meer menigvuldig.

In zijne bewegingen vertoont de Duinpieper veel overeenkomst met den Graspieper; even als deze, is hij schier gestadig in beweging; zijne vlugt is echter schielijker, en hij zet zich soms op een boomtak neer, om uit te rusten, als een lange togt hem vermoeid heeft. Hij vertoont zich schier overal als zeer schuw van aard; alleen op de Kanarische eilanden is hij meer vertrouwelijk, zoodat hij zich daar in de nabijheid der woningen durft wagen; zelfs moet hij daar, althans naar men mij tijdens mijn verblijf op die eilanden verzekerde, zich bij voorkeur in bevolkte streken ophouden, en slechts hoogst zelden in het afgelegen gebergte.

De Duinpieper legt zijn nest op den grond aan; de 4 à 5 lichtgraauwe, fijn gevlekte eijeren worden alleen door het wijfje uitgebroeid. Gedurende den paar- en broeitijd laat het mannetje allerlei zachte, streelende geluiden hooren, en stijgt zingende omhoog. Bij zijne liefdesverklaringen aan zijne uitverkorene pleegt hij zich nog al zonderling aan te stellen: hij plaatst, zich dan voor het wijfje, spreidt de vleugels uit, wipt eenige malen van den grond, vliegt dan op eens eenige voeten hoog, waarbij hij allerlei potsierlijke bewegingen maakt, namelijk vóór- en achterover of op zijde buitelt, en laat zich vervolgens plotselings naar beneden vallen, om even daarna weder op te stijgen.

Daar deze vogels hier te lande zelden gevangen worden, ziet men ze weinig in kooijen; in Indië echter, waar zij talrijker voorkomen, staan zij bij de vogelliefhebbers hoog aangeschreven, daar hun zang, naar men aldaar meent, verre dien van den Boompieper overtreft. In gevangenschap zijn zij evenwel, althans naar de door mij opgedane ondervinding, zeer stil, en zij kunnen soms maanden lang gekooid zijn, alvorens slechts hun gewoon geroep (een langgerekt „ziep") te laten hooren. Wat hun zang betreft, deze gelijkt zeer veel naar dien van den Boompieper, doch de strophen zijn korter en het geluid iets krachtiger.