Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

74

Alleen waren in 1881 twee tijdschriftartikelen verschenen, resp. van de heeren Van Langen en Van Delden en Schomerus, die iets over land en volk meedeelden. Maar daarbij bleef het jaren en jaren lang, totdat in 1896 de onthoudingspolitiek en onmachtswaan ten aanzien van Atjeh grootendeels, en in 1898 voorgoed werden verlaten en men begon systematisch kennis van het binnenland te verzamelen en te ordenen, om het oorlogsvuur aan zijn oorsprong te kunnen dooven.


Ontdekkingen in de Gajō-landen. Vestiging.

Van 1900 af begon de toenmalige adviseur voor Inlandsche zaken Snouck Hurgronje inlichtingen over het land te verzamelen van Gajō's zelve; in 1901 had de eerste excursie plaats van den toenmaligen overste Van Daalen van Pantē Lhong en Peusangan uit, door de Meerstreek, het gebied van de boven-Djambō Ajé, in verschillende richtingen, en verder door de streek van de Meureubō over Beutōng, uitkomende te Meulabōh aan de Westkust. Deze tocht, welke twee maanden duurde en door twee topographische opnemers werd medegemaakt, leverde vele gegevens over land en volk. In 1902 hadden vier militaire excursies in verschillende richtingen in het Gajō-land plaats.

In 1903 verscheen reeds Snouck Hurgronje's groote werk: „Het Gajō-land en zijne bewoners", dat in aansluiting met zijn vermaarde werk „De Atjèhers" van het oorlogsland eene duidelijke beschrijving gaf, en waarin de ethnologie, geographie en economie van het land behandeld werden.

Toen kwam in 1904 de groote zesmaandsche tocht van Van Daalen door de Gajō- en Alaslanden, Karo en Pak-Pak, waardoor de kracht van het verzet voor goed gebroken was en de oorlog begon zijn natuurlijken dood te sterven. Van dezen tocht is eene beschrijving uitgegeven door Kempees.

Een woordenboek voor de Gajō-sche taal werd geleverd door den opvolger van Dr. Snouck Hurgronje als adviseur voor Inl. zaken, Dr. Hazeu. En eindelijk verschenen in 1909 en 1912 resp. het 1e en 2e deel van „Nord-Sumatra" door Prof. Dr. Wilhelm Volz, die van 1904–1906, dus tijdens de guerilla, in de Gajō-landen reisde in opdracht van de Humboldt-stichting der Koninklijke