Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/125

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

89

aan elk deel van Sumatra zijn eigen rol aan in de ontwikkelingsgeschiedenis van het eiland.

Palmen zijn opvallend schaarsch; voor den klapperboom is de ligging veelal te hoog; alleen in het lagere en warmere Döröt komen zij in meerdere mate voor.


§ 20. Het overige Atjeh.

Ten Westen van de Gajō-landen is het hooge, bergachtige binnenland nog grootendeels onbekend. Van de Noordkust af gezien loopt een gebergte, tot 2500 M. hoog, en waarschijnlijk uit andesiet bestaande, evenwijdig aan de kust. De Noord- en Oostkust zijn veel beter bevolkt dan de Westkust, waar òf de uitgestrekte moerassen òf de bergachtigheid der kusten minder tot vestiging uitlokten. Wegen zijn op de Westkust dan ook schaarsch; eene doorgaande verbinding der kampoengs langs de kust bestaat niet. Aan Noord- en Oostkust zijn meer en breedere wegen en de tramweg brengt daar meer vertier en opent meer gelegenheid tot verdere ontwikkeling. Toch is ook hier de bewoonde kuststrook niet breed. Alleen in het dal van de Kroeëng (rivier) Pidië, het gebied der federatie's Pidië en Gigiëng (onderafd. Pidië, hpl. Sigli), is een goed bevolkte, verder landwaarts in reikende vlakte. Ook de streek van Lhō* Seumawè is vrij wel bevolkt, heeft meer dorpen en sawah's, draagt meer het karakter van eene landbouwstreek en minder dat van oude peperplanterskoloniën. Aan de Westkust wijst de streek boven Meulabōh, langs, de Meureubō- en Wojla-rivieren, de meeste kampoengs aan; diep landwaarts in, in de Kawaj Doeabelas, komen kleine dorpen met ladangs voor.

De grootste rivieren, die voorbij de Tripö naar de Westkust stroomen, zijn de Seunagan, Meureubō, Wojla en Teunom. Aan den bovenloop van de Seunagan komen steenkolen en goud voor; ook het gebied der drie andere rivieren levert goud, terwijl boschproducten veel uit Meulabōh worden uitgevoerd.


De onderhoorigheden van Atjeh.

De zelf besturende landschapjes vormen de onderhoorigheden van Atjeh. De bestuurders erkenden de suzereiniteit van den vroegeren