Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/153

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

113

gevolg van ééne groote gebeurtenis, als het werk van één legendarisch persoon.

Binnen het bestek van dit werkje kan geen melding worden gemaakt van alle verschillende meeningen en gissingen, uitgesproken omtrent den oorsprong van Sumatra's bevolking.

Wij beperken ons tot het opnoemen der volken, die tegenwoordig Sumatra bewonen en onderscheiden daarbij een groep volken, op zeer lagen trap van ontwikkeling staande en meer en meer zich oplossend in de omringende volken; verder de Maleiers (dit woord hier in engeren zin genomen) en de Bataks, Atjehers en Lampoengers.

Uitdrukkelijk zij gezegd, dat met deze groepeering geene indeeling naar de afkomst is bedoeld.

De kleine bergstammen, reeds bij de behandeling hunner landstreek genoemd, (Semindo's, Pasoemah's, Redjang's, Gajō's en Alassers), worden hier niet weer behandeld.


Primitieven.

Tot deze groep rekenen wij eenige resten eener oude bevolking, diep in het binnenland en op enkele plaatsen aan slecht bewoonde zeekusten gevestigd, staande op zeer lagen trap van beschaving, primitief en ellendig levend, zich slecht voedend, geheel afhankelijk van de hen omringende natuur. Zij bewonen de ongunstigste deelen des lands en zijn wellicht uit de betere landstreken verdrongen door hooger staande volken. Men weet niet of en in hoeverre zij eene oudere bevolkingslaag vormen, dan wel van eenzelfden stam zijn als hooger staande naburige volken, doch door de ongunst en afgelegenheid hunner woonplaats in ontwikkeling achtergebleven.

Het getal dezer primitieven is gering en nog steeds afnemend. Het is een vaste regel, dat eene zeer onbeschaafde bevolking niet aanmerkelijk in aantal kan toenemen, en, waar zij door hooger staande volken wordt omringd, in aantal afneemt. De hulpmiddelen voor haar levensonderhoud zijn zeer beperkt. Verder wordt de vermenigvuldiging tegengewerkt door slechte voeding, vroegtijdige verzwakking en veel ziekten, ook wel door misstanden van seksueelen aard. Eene epidemie richt meermalen groote verwoestingen aan onder het menschenmateriaal. Vroeger verminderde het getal ook dikwijls, doordat