Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/185

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

139

tutie, behoed zijn. Ieder in het huis eet mee uit de opbrengst van de familie-landerijen. Een man, die emigreert, kan niets meenemen, maar laat ook geen vrouw of kinderen onverzorgd achter. Dit werkt weer de emigratie in de hand, maar ook de polygamie en den veldarbeid der vrouwen. Van dien vrouwenarbeid ziet men in sommige streken werkelijk grove excessen; het lijkt wel eens, of er geen mannen meer zijn voor het zware werk op de sawahs. De vrouwen, die te zwaar moeten werken, verliezen hare aantrekkelijkheid en brengen minder kinderen ter wereld. De toeneming der bevolking wordt aldus ook weer tegengehouden.

De adat staat toe, dat de man zijne vrouw helpt bij den sawaharbeid, maar dikwijls komt daar weinig van; hij heeft persoonlijk of voor zijn kinderen maar weinig belang bij de opbrengst van de akkers. Er zijn heel wat verlaten vrouwen en halfverlaten kinderen in Minangkabau. Al lijden deze geen rijstgebrek, toch is dikwijls hunne positie verre van gunstig.

De Minangkabausche vrouw is in haar jeugd eene aantrekkelijke verschijning, maar bij het oud worden drukt de zorg voor haar kinderen practisch voor het grootste deel op haar alleen; zij krijgt eene groote zelfstandigheid en beslistheid en heeft jaloersch te waken voor de belangen van haar kroost. Met hand en tand houdt zij vast aan de rechten, maar ook aan de lasten, die de matriarchale instellingen haar opleggen.


Hoofden.

De „hoofden" in de Minangkabausche maatschappij zijn zeer talrijk en aangewezen door de adat; in de verschillende deelen des lands zijn de regelingen weer verschillend, zoodat er geen beginnen aan is de macht, positie en titels van allen te omschrijven. Het hoofd van een huis is de mamak, de oudste man, dus de broer, oom of oudoom van de huisbevolking naar de vrouwelijke lijn; hij is de beheerder van het familiegoed en oefent de macht uit over de kinderen. De zusters-kinderen heeten in hunne betrekking tot den mamak „kemanákan" en naar dit woord heet het geheel der matriarchale instellingen bij de bevolking „adat kemanákan."

De meest gebruikelijke naam voor het hoofd eener soekoe is