Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/191

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

145

genooten (want de familieband blijft steeds sterk) onderwerpen die vrijdenkers zich echter ook gewillig aan de vele plechtigheden en gebruiken, die met het leven van den Inlander bij verschillende gelegenheden van de wieg tot het graf gepaard gaan.


Oorsprong van het matriarchaat.

Men heeft zich veel bezig gehouden met de vraag, hoe het met de gewone begrippen in zake afstamming, huwelijk en bezit strijdige matriarchaat is ontstaan. Tot voor kort werd vrij algemeen aangenomen, dat men te doen had met een overblijfsel uit oeroude tijden, toen er nog geen huwelijk in den gewonen zin bestond en alle vrouwen in de horde" eigendom waren van alle mannen, of althans de mannen uit eene bepaalde groep rechten deden gelden op de vrouwen van hun groep (groepshuwelijk, communaal huwelijk, promiscuïteit)[1]. Voor kinderen, in de horde geboren, zou dan geen bepaalde vader zijn aan te wijzen; omtrent het moederschap kan echter geen twijfel rijzen. De kinderen behooren bij de moeder zooals de kuikens bij de hen; de afstamming wordt gerekend plaats te hebben langs de moederlijke lijn. De naam en de bezittingen vererven evenzoo langs die lijn. Om den stam in stand te houden zou het een noodzakelijke eisch zijn, dat de moeder en haar kinderen hun levensonderhoud vinden uit de gemeenschappelijke landerijen. In het bestaan van verschillende oude gebruiken bij primitieve volken meende men bewijzen voor een bestaan hebbend communaal huwelijk te vinden, vooral in de gewoonte der couvade. De couvade is het gebruik, nog bij enkele stammen bestaande, dat bij eene zwangerschap en eene geboorte de vader, even goed als of zelfs meer dan de moeder, aan verschillende verbodsbepalingen is onderworpen, zelfs wel als kraamvrouw te bed gaat liggen. Deze gewoonte zou dan in het overgangstijdperk van het communale tot het individueele huwelijk eene demonstratie, een symbool van het vaderschap zijn geweest. Men heeft zelfs wel beweerd, dat het begrip van de

  1. Deze hypothese is het eerst door Bachofen gesteld en door Lubbock, Mac Lennan e.a., ook door onzen Wilken, overgenomen. Zie in diens verspreide geschriften, verzameld door Mr. van Ossenbruggen, Dl. I, bl. 123 v. v. en de daar vermelde bronnen.