Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/199

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

153

In leeftijd der echtgenooten bestaat dikwijls een groot verschil. Een correctief tegen dezen ongewenschten toestand is, dat die opgedrongen huwelijken veelal niet lang duren. De man scheidt spoedig en bij een tweede huwelijk zijn man en vrouw zelfstandiger en vrijer in hun keus. Een tweede huwelijk gaat ook met minder plechtigheden gepaard en is minder duur.

Wij zagen reeds, hoe bij de Minangkabauers een vader zijn zoon gaarne met eene zijner vrouwelijke kemanakans doet huwen. Bij de Bataks is de trek naar zulk een huwelijk met eene nauwe verwante (nauw verwant naar cognatisch begrip) nog veel sterker. Men laat bij hen bijna algemeen kinderen reeds huwen; de jongen wordt dan getrouwd met zijne "impal", de dochter van een broer van zijne moeder, of in 't algemeen met een meisje, welker marga de bebērē van den jongen is, d. w. z. de marga, waaruit zijne familie bij traditie en bij voorkeur de vrouwen zoekt.

In tegenstelling met de gewoonte bij de andere volken van Sumatra wordt van de Gajü's bericht, dat bij hen over 't algemeen geen zeer jonge huwelijken voorkomen; er zijn zelfs veel oude vrijers en vrijsters in het land. Ook let men er bij hen op, dat de jongelui naar leeftijd bij elkaar passen. Algemeen is het begrip, dat het niet past eene jongere zuster te doen huwen, als er nog eene oudere ongetrouwd is. Heeft zulk een huwelijk plaats, dan moet het bezwaar door een geschenk uit den weg worden geruimd. Hetzelfde geldt voor bezwaren van lichaamsgebreken en te nauwe verwantschap, buiten die, welke volgens adat of godsdienstige wet een huwelijk beletten.


Het jongere geslacht verzet zich tegen afkeerwekkende adats als boven aangeduid, en ook hierin vertoont zich de strijd tusschen Oud- en Jong-Sumatra. Zij willen niet meer jong trouwen, en zij huwen met een meisje hunner keuze, als zij eene positie hebben verworven.

Ook andere vreemde gebruiken, zooals het „roosteren" eener pas bevallen vrouw, waarbij zij dagen lang aan de inwerking van een heet vuur is blootgesteld (Atjehers, Gajō's, Bataks, Loeboes), en het bewaken van jonggehuwden, opdat zij 3 of 7 nachten lang