Naar inhoud springen

Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/235

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

187

van het lager onderwijs was dus zooals in de Europeesche maatschappij die van middelbaar en hooger onderwijs: de gelegenheid om zich voor meer gezochte betrekkingen voor te bereiden.

Thans ontwaakt meer en meer het besef van het algemeene nut van het onderwijs. Men ziet, dat met een volk van analphabeten niets te beginnen is. Alle pogingen tot moreele verheffing, tot het brengen van meer welvaart en levensgeluk, tot het vooruitbrengen van arbeidslust, landbouw, veeteelt en handel stuiten bij een ononderwezen volk af op een dikken muur van inertie en indolentie. Nu is er echter plaats voor landbouw- en ambachtsonderwijs en voor een bekwaam ambachtsman is nu ook in verschillende streken een behoorlijk bestaan te verwerven.


Verbreiding van landbouwkennis.

De werkzaamheden tot het verspreiden van landbouwkennis zijn voor eenige jaren op Sumatra begonnen door de plaatsing van landbouwleeraren en landbouwadviseurs te Fort de Kock, Bengkoelen, Koeta Radja, Moearŏ Enim en in de afdeeling Simeloengoen en Karolanden vanwege het Gouvernement. Het Bataksch Instituut (zie § 17) stelde in 1911 op de Karo-hoogvlakte een landbouwkundige aan, die ook landbouwonderwijs geeft op de Zendingskweekschool te Raja en op twee lagere Zendingsscholen met ruimer leerplan.

In 1912 is de landbouwkunde opgenomen onder de leervakken der kweekschool te Fort de Koek en men ziet uit naar den meest geschikten weg om eenvoudige landbouwkunde op de lagere scholen als leervak in te voeren.

De landbouwleeraar te Koeta Radja opende in 1913 landbouwcursussen te Koeta Radja en te Seulimeum voor onderwijzers aan de volksscholen; te Bengkoelen is een dergelijke cursus in wording. Op Sumatra's Westkust heeft de landbouwleeraar nu twee assistenten, oud-leerlingen der Fort de Kocksche kweekschool en verder opgeleid aan de Middelbare Landbouwschool te Buitenzorg, welke te Fort van der Capellen en te Pariaman landbouwscholen zullen openen onder beheer van Inlandsche vereenigingen, welke tot dit doel resp. ƒ3000 en ƒ5000 subsidie zullen ontvangen en, naar de eischen der streek, veel aandacht zullen wijden aan de koffie- en de klapperteelt.