Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/254

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

204

ling van Sumatra aanwezig zijn. Moestal veroorzaakte de invloed van het nieuwe ook hier verval van het oude; de aanleg niettemin blijft. Wij wijzen op de weverij; op de bouwkunst bij Minangkabauers, Bataka en Atjehers, die veel beter constructies schiep dan die der Javanen; op de koperbewerking in Atjeh, Tapanoeli en Münangkabau; op de wapenindustrie, goud- en zilverbewerking (mooi filigrainwerk in zilver in de Padangsche Bovenlanden), de ivoorbewerking, de pottenbakkerij in Bommige dorpen, de houtsnijkunst, de bewerking van hoorn en bamboe.


§ 38. Volkskarakter.

Hier volgt eene oppervlakkige schets van den buitenkant van het volkskarakter, zooals zich dat vertoont aan een Europeaan, die veel aanrakingen met de bevolking had. Men kan wel geene grondige schildering van dat karakter verwachten, van den inboorling niet, noch van den Europeaan. Elk hunner zal van een anderen norm ter vergelijking uitgaan en weinig meer geven dan subjectieve indrukken; bovendien blijft de moeielijkheid bestaan om uit een aantal gecompliceerde gegevens een grootsten gemeenen deeler te zoeken. Het object van vergelijking zal zijn het talrijkste verwante volk, het Javaansche. Ons oog valt dan voor de volken van Sumatra op de volgende trekken.

Bij de meest achterlijken: Koeboes, Djambische en Palembangsche binnenlanders, ook wel bij Lampoengers en Bengkoeleezen, de bewoners van de binnenlanden der Oostkust, de Bataks van Si Baloengoen, Dairi, Padang-Lawas, Habinsaran, valt op de wilszwakte, de geestelijke inertie, de behoeftenloosheid, het niet denken aan den dag van morgen, het niet anders reageeren dan op den hongerprikkel, welke eigenschap men in de wandeling gewoonlijk luiheid noemt.

Deze soort van luiheid is echter inhaerent aan het bestaan van deze lieden; luiheid wordt pas een ondeugd in eene werkmaatschappij. Waar zoodanige werkmaatschappij is ontstaan door meerdere ontwikkeling ontstaat luiheid als een gebrek van individuen. In dezen zin vindt men op Sumatra luiheid niet als een volksondeugd.

Waar ons bestuur zijne intrede doet, is tegen die geestelijke inertie