Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/261

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

211

Hoeveel waarborgen men zich ook tracht te geven, om een objectief antwoord te krijgen, zoo blijft er toch reden om aan te nemen, dat dit antwoord tendentieus is. De bevolking heeft ongetwijfeld een grooten hekel aan dat werken aan de wegen, soms op groote afstanden van huis en op ongelegen tijden, maar zóó erg is het ook weer niet, dat zij daarom haar vaderland zou ontvluchten. En bovendien—toen er nog geen sprake was van heerendiensten, was de emigratie al even sterk. De heerendiensten zullen hoogstens de weifelaars doen beslissen omtrent vertrek.

Ongunstige politieke toestanden kunnen hier geen stimulans tot landverhuizing zijn; ongunstige economische toestanden slechts plaatselijk, zooals in het Raŏ'sche (§ 11).


Matriarchaat als stimulans voor emigratie.

Wij meenen in het matriarchaat de hoofdreden te moeten zoeken van de weergalooze en durende emigratie-ziekte. Direct en indirect. Direct, omdat flinke en pittige lieden, zooals de meeste Minangkabauers zijn, er zich niet bij kunnen neerleggen, dat de vruchten van hunne energie en vlijt ten slotte ten goede komen, niet aan hun kinderen, maar aan een groot getal medebewoners van hun familiehuis, voor welke zij soms weinig voelen en waarvan zij zoo dikwijls niets dan last hebben. Indirect, omdat zij zoo gemakkelijk kunnen vertrekken. Zij laten geen vrouw en kinderen onverzorgd achter. Hoewel gehuwd en vader, staan zij even vrij als een vrijgezel om te gaan, waarheen zij willen (zie § 29).

De emigrant heeft meestal geene positie in de familie. Hij is niet eens huisman en huisvader. Het lust hem niet, geene individualiteit te bezitten, die te zien oplossen in het gemeenschappelijke; de onderhoorige te zijn van een mamak, die alleen aan het toeval der geboorte zijne positie dankt en toch maar zijn gelijke is.

Velen voelen zich niet op hun gemak onder die regelen, al zijn zij zich niet helder bewust van wat hun ontbreekt. Zij frondeeren steeds vruchteloos tegen de adat-dwepers, die de lakens uitdeelen. Als zij ver weg zijn, buiten het gewest, daar waar de adat-kemanakan niet heerscht, zijn zij verlost van hunne geestelijke malaise.

Het (slechts half bewuste) verlangen naar eene eigene individualiteit, naar vrijheid en zelfstandigheid, moet de grondoorzaak zijn