Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/390

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

314

onder Siak. Gedurende de korte periode van 1854—1858 was Deli weer een leenrijk van Atjeh.

Onze aanraking met Atjeh begint op 21 Juni 1599. Op dien dag kwamen de gebroeders Cornelia en Frederik Houtman op hun tweede reis naar Oost-Indië ter reede van Atjeh, elk als kapitein van een door den Middelburgschen koopman Balthazar de Moucheron uitgezonden schip. Cornelis werd den 1en September verraderlijk door Atjehers vermoord aan boord van zijn schip; Frederik geraakte in gevangenschap. De Portugeezen, destijds nog in Atjeh handel drijvend, zagen hun concurrenten met leede oogen komen en wakkerden het wantrouwen tegen de nieuw-aangekomenen aan.

Op 21 Nov. 1600 kwam Paulus van Caerden met twee schepen voor Atjeh. na tevoren Banten, Pariaman, Tikoe en Pasaman te hebben bezocht om peper op te koopen. Hij was in 1599 uitgevaren als kapitein op een der schepen van Pieter Both's reis, maar was van zijn gezelschap afgeraakt. Ook tegen hem koesterden de Atjehers verraderlijke plannen; Frederik Houtman wist echter aan boord van de Hollandsche schepen te komen om Van Caerden te waarschuwen, waarop deze haastig vertrok, na eerst vier Atjehsche vaartuigen in beslag te hebben genomen. Frederik Houtman was naar den wal terug gekeerd om de belangen der Hollanders bij den Sultan te bepleiten. Hij verkreeg evenwel zijne vrijheid niet en werd naar Pidië gevoerd.

Spoedig daarna keerde het tij. De Sultan raakte in onmin met zijn Portugeesche vrienden en begon eene Hollandsch-gezinde politiek te voeren. Juist op tijd kwamen (in December 1601) de Roy en Bicker met twee Zeeuwsche schepen ter reede. Frederik Houtman werd losgelaten en maakte later nog eene Indische carrière, waarin hij zich zeer verdienstelijk toonde, o. a. door het uitgeven van het eerste Maleisch-Nederlandsche Woordenboek en van een zeevaartkundig werk.

De Roy en Bicker sloten eene overeenkomst met den Sultan, waarbij deze verlof gaf tot het oprichten van de factory Zeeland. De verhouding was eensklaps zóó innig geworden, dat de Sultan Atjehsche gezanten meegaf naar Nederland. Deze werden in 1602 door Prins Maurits in diens kamp ontvangen.