Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Heila! Hij wordt tegengehouden. Kijk, hij keert terug! Laat hem niet wegloopen!’

Een paar mannen die in de boomen geklommen waren boven Toms hoofd, riepen dat hij volstrekt geen pogingen deed om weg te loopen en dat hij er achterdochtig en verschrikt uitzag.

‘Duivelsch onbeschaamd!’ zei een der omstanders. ‘Zeker wou hij eens rustig een kijkje van zijn werk komen nemen en verwachtte geen gezelschap.’

De schare maakte nu plaats voor den sherif, die met veel praalvertoon Muff Potter bij den arm leidende, in haar midden ging staan. De arme man zag er verwilderd uit en zijne oogen verrieden den doodsangst, waarin hij verkeerde. Toen hij tegenover den verslagene stond, was het alsof hij door eene beroerte getroffen werd; hij verborg zijn gelaat in zijne handen en barstte in tranen uit.

‘Ik heb het niet gedaan, vrienden,’ snikte hij. ‘Op mijn woord van eer, ik heb het niet gedaan.’

‘Wie beschuldigt u?’ donderde een stem.

Dit schot scheen doel te treffen. Potter hief het gelaat omhoog en zag met roerende hopeloosheid in het rond. Toen hij Injun Joe zag, riep hij uit:

‘O, Injun Joe! gij beloofdet, dat gij het nooit....’

‘Is dat uw mes?’ En het bebloed werktuig werd hem door den sherif voorgehouden.

Potter zou op den grond gevallen zijn, indien men hem niet aangegrepen had. Toen sprak hij;

‘Iets in mijn binnenste zeide mij, dat, als ik niet terugkwam om het te halen....’

Sidderend hield hij op en wuifde met de machtelooze hand, als wilde hij te kennen geven, dat hij zich overwonnen achtte, en zeide: ‘Zeg het maar, Joe - zeg het maar; - het helpt toch niet meer.’