Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Zoo was het. Hemelsche genade! - Ga verder, Tom.’

‘En toen begon u te schreien.’

‘Dat deed ik, dat deed ik! En voorwaar niet voor de eerste maal - toen?’

‘Toen begon juffrouw Harper te schreien en zeide, dat het precies hetzelfde met haar Joe was en dat ze wilde dat zij hem geen zweepslagen gegeven had omdat hij room had gesnoept, dien zij zelve uit het raam had gegooid.’

‘Tom! De Geest was op u, - gij waart aan het profeteeren, dat waart ge! God in den hemel! - Ga voort, Tom!’

‘Toen zei Sid... Hij zei...’

‘Ik, geloof niet, dat ik iets gezegd heb,’ sprak Sid.

‘Jawel Sid,’ zeide Marie.

‘Houdt jelui je mond en laat Tom voortgaan. Wat zeide hij, Tom?’

‘Hij zei - geloof ik - dat hij hoopte, dat ik het goed zou hebben in de plaats waar ik was heengegaan, maar indien ik beter had opgepast...’

‘Hoor jelui dat? Het waren zijne eigen woorden.’

‘En u sloot hem den mond.’

‘Waarempel, dat heb ik gedaan. Er moet een engel op dat eiland geweest zijn.’

‘En juffrouw Harper vertelde, dat Joe haar met een voetzoeker verschrikt gemaakt had, en u, dat ik de kat met den drank geplaagd had.’

‘Zoo waar als ik leef!’

‘En toen werd er al gepraat over het opvisschen van onze lijken en over den lijkdienst, en bij het heengaan hebt u juffrouw Harper gezoend en toen zijt gij beiden in tranen uitgebarsten.’

‘Het gebeurde precies zoo! Precies zoo, zoo waar als