Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik hier in de kamer zit. Je kondt het niet beter verteld hebben, al had je er bij gezeten. - En wat toen? Ga voort, Tom.’

‘Toen droomde ik, dat gij voor mij badt, - en ik kon u zien en elk woord hooren dat gij spraakt. En gij gingt naar bed, en ik was zoo bedroefd, dat ik een stuk van den vijgeboom nam en daarop krabbelde: “Wij zijn met dood, wij zijn alleen maar weggegaan om zeeroovers te worden,” en dat bij den kandelaar op de tafel legde. En toen nam ik den kandelaar van de tafel en hield dien boven uw gelaat, en gij zaagt er in uw slaap zoo vriendelijk uit, - en ik droomde, dat ik mij over u heenboog en u op de lippen kuste.’

‘Hebt ge dat gedaan, Tom? Nu vergeef ik u alles!’

En zij greep den knaap en omhelsde hem met zulk eene verpletterende hartelijkheid, dat hij zich den misdadigsten schurk der aarde voelde.

‘Het was zeer lief, ofschoon het slechts een droom was,’ zeide Sid hoorbaar in zichzelven.

‘Houd je mond, Sid! Iemand doet in zijn droom juist wat hij wakende zou verrichten. Hier heb je een grooten appel, Tom, dien ik voor je bewaard heb, als je ooit terug gevonden werdt. En ga nu naar school. Ik ben den goeden God, ons aller Vader, dankbaar dat Hij mij u teruggegeven heeft. Hij is lankmoedig en vol goedertierenheid voor hen die in Hem gelooven en Zijn woord houden, hoewel de Hemel weet dat ik die genade niet waardig ben. Doch indien slechts de waardigen Zijne zegeningen genoten en Zijne hand mochten vatten om hen te leiden over hobbelige paden, zouden er weinigen zijn, die hier vroolijk konden leven of in Zijne ruste konden ingaan, als de nacht komt. Gaat nu heen, Sid, Marie en Tom: - gij hebt mij reeds lang genoeg in den weg geloopen.’